ECLI:NL:CRVB:2005:AT7082

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3832 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de medische beoordeling van de schatting

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij de focus lag op de medische aspecten van het bestreden besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.J. Manspeaker, heeft in hoger beroep de argumenten herhaald, maar de Raad oordeelt dat er geen nieuwe gezichtspunten zijn aangedragen die het oordeel van de rechtbank zouden kunnen veranderen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 5 april 2005, waarbij gedaagde niet aanwezig was. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om het standpunt van gedaagde over de belastbaarheid van appellant te weerleggen. De Raad heeft de medische beoordeling van de verzekeringsarts van gedaagde onderschreven en geen aanwijzingen gevonden dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. De informatie van de behandelend fysiotherapeut bood geen basis voor een ander oordeel.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen reden om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is op 7 juni 2005 openbaar uitgesproken, waarbij de uitspraak van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

03/3832 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht, op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 20 juni 2003, reg.nr. Awb 02/733, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 19 november 2003 zijn door gedaagde nadere stukken ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 5 april 2005, waar voor appellant is verschenen mr. A.J.J. Fraanje, kantoorgenoot van mr. Manspeaker, en waar namens gedaagde -met voorafgaand bericht- niemand is verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 13 februari 2002 heeft gedaagde de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, met ingang van 31 maart 2002 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Bij besluit van 16 juli 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het namens appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit bij de in rubriek I vermelde uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat -zoals ter zitting door de gemachtigde van appellant is bevestigd- het beroep zich met name richt op de medische aspecten van het bestreden besluit en zij zich daarom tot die aspecten zal beperken. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding het door gedaagde ingenomen standpunt ten aanzien van de belastbaarheid van appellant ten tijde hier van belang voor onjuist te houden.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit van gedaagde in rechte stand kan houden.
De Raad oordeelt als volgt.
De gemachtigde van appellant heeft ter terechtzitting van de Raad de omvang van het geschil in hoger beroep uitdrukkelijk beperkt tot het medische aspect van de schatting zodat de Raad -daargelaten de vraag of deze beperking in eerste aanleg reeds had plaats gevonden- zich thans, in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), beperkt tot dit geschilpunt.
Hetgeen gemachtigde van appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
De Raad ziet, onder verwijzing naar en met onderschrijving van hetgeen de rechtbank omtrent het medische aspect van de schatting heeft overwogen, geen aanleiding te oordelen dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek door gedaagdes (bezwaar)verzekeringsarts. Voorts ziet de Raad geen aanknopingspunten dat gedaagdes verzekeringsarts appellants beperkingen heeft onderschat. Evenmin als de rechtbank ziet de Raad in de door appellant overgelegde informatie van de behandelend fysiotherapeut aanleiding voor het oordeel dat sprake zou kunnen zijn van verdergaande beperkingen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.H.A. Jenniskens.