ECLI:NL:CRVB:2005:AT7159
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de vastgestelde gedifferentieerde premie over het jaar 2002 in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante, vertegenwoordigd door B.H. van Dijken, tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 24 februari 2004. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de vastgestelde gedifferentieerde premie voor de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over het jaar 2002 terecht was vastgesteld. Appellante betwistte deze premie, stellende dat deze niet aan haar kon worden toegerekend en dat het een onredelijke sanctie van de regelgever betrof, in strijd met artikel 7 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 26 mei 2005. Tijdens deze zitting was appellante aanwezig via haar gemachtigde, terwijl gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, werd vertegenwoordigd door mw. C. Groenewegen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat artikel 7 van het EVRM niet van toepassing was op de situatie van appellante. De Raad benadrukte dat de regelgeving in de Wet Pemba en het Besluit premiedifferentiatie WAO werkgevers financieel stimuleert om de arbeidsongeschiktheid van hun werknemers te bestrijden.
De Raad concludeerde dat appellante niet tijdig bezwaar had aangetekend tegen de WAO-uitkeringsbeslissing van de ex-werknemer, wat haar positie verzwakte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van onbehoorlijk bestuur van gedaagde. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep was om de aangevallen uitspraak te bevestigen, zonder termen aanwezig te zien voor een kostenveroordeling.