ECLI:NL:CRVB:2005:AT7159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1800 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vastgestelde gedifferentieerde premie over het jaar 2002 in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante, vertegenwoordigd door B.H. van Dijken, tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 24 februari 2004. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de vastgestelde gedifferentieerde premie voor de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over het jaar 2002 terecht was vastgesteld. Appellante betwistte deze premie, stellende dat deze niet aan haar kon worden toegerekend en dat het een onredelijke sanctie van de regelgever betrof, in strijd met artikel 7 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 26 mei 2005. Tijdens deze zitting was appellante aanwezig via haar gemachtigde, terwijl gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, werd vertegenwoordigd door mw. C. Groenewegen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat artikel 7 van het EVRM niet van toepassing was op de situatie van appellante. De Raad benadrukte dat de regelgeving in de Wet Pemba en het Besluit premiedifferentiatie WAO werkgevers financieel stimuleert om de arbeidsongeschiktheid van hun werknemers te bestrijden.

De Raad concludeerde dat appellante niet tijdig bezwaar had aangetekend tegen de WAO-uitkeringsbeslissing van de ex-werknemer, wat haar positie verzwakte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van onbehoorlijk bestuur van gedaagde. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep was om de aangevallen uitspraak te bevestigen, zonder termen aanwezig te zien voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/1800 WAO
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft B.H. van Dijken, werkzaam bij Van Dijken Administratieve Service & Advies te Farmsum, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank Groningen (nr. 03/161) van 24 februari 2004.
Bij brief van 29 juli 2004 is namens gedaagde een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 26 mei 2005.
Appellante is daar verschenen bij gemachtigde B.H. van Dijken. Gedaagde heeft zich bij die gelegenheid doen vertegenwoordigen door mw. C. Groenewegen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Appellante keert zich in - hoger - beroep tegen het haars inziens te hoog uitgevallen gedifferentieerde premiepercentage voor de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering over het jaar 2002, omdat dit rekening houdend met een aan een ex-werknemer toegekende WAO-uitkering, haar niet toe te rekenen valt en als een niet toelaatbare, de redelijkheid en billijkheid geweld aandoende strafsanctie van de regelgever en daarmede in strijd met artikel 7 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ware te beschouwen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, gedaagde volgend in diens na bezwaar genomen besluit van 2 januari 2003, geoordeeld dat artikel 7 van het EVRM niet ziet op een situatie als de voorliggende.
De Raad deelt te dien aanzien de gefundeerde zienswijze van de rechtbank in die zin dat gegeven de dwingendrechtelijke regelgeving vervat in de Wet Pemba en het Besluit premiedifferentiatie WAO (artikelen 4 en 5) en het daarbij verstrekte categorale bestuurlijk instrumentarium ook blijkens de in de toelichting uiteengezette doeleinden erom begonnen is de werkgevers financieel te stimuleren de bestrijding van de arbeidsongeschiktheid van hun werknemers ter hand te nemen onder het onderbrengen van de kosten daar wij zij het beste kunnen worden beïnvloed. Daarbij is het aan de werkgevers een financiële bijdrage te leveren niet alleen ter preventie van arbeidsongeschiktheid maar ook ter reïntegratie van arbeidsongeschikt geworden werknemers. Het is de Raad, ook gezien zijn vaste jurisprudentie dat enerzijds hier niet getreden wordt in de oorzaken van de arbeidsongeschiktheid van werknemers en anderzijds dat appellant zelf verzaakt heeft te gelegener tijd tegen de haar in kopie toegezonden desbetreffende WAO-uitkeringsbeslissing van 2 januari 2003 van de met name genoemde werknemer tijdig bezwaar aan te tekenen, niet gegeven als rechter te treden in een beoordeling van de innerlijke waarde van die formele en materiële wetgeving op redelijkheid en billijkheid. Daarbij gaat het naar aard en naar strekking geenszins om een uitgebreide strafrechtelijke sanctie voor een feit dat destijds niet als een strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht kon worden beschouwd, waartegen artikel 7 van het EVRM bescherming beoogt te bieden. Zulks is te minder het geval, nu onder iets andere omstandigheden ook een korting van premie voor een werkgever als appellante aan de orde had kunnen zijn. Overigens is van onbehoorlijk bestuur van de zijde van gedaagde ten opzichte van appellante de Raad, evenals de rechtbank, in genen dele gebleken. Onbetwistbaar staat trouwens vast dat aan betrokken ex-werknemer in het refertejaar 2000 metterdaad een WAO-uitkering is uitbetaald en dat deze op voet van de regelgeving en gevestigde jurisprudentie terecht en op goede gronden in de berekening van de gedifferentiëerde premie WAO voor 2002 is betrokken.
De aangevallen uitspraak van de rechtbank komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van mr. L.H. Vogt als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) L.H. Vogt.