ECLI:NL:CRVB:2005:AT7185
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Herziening maatmaninkomen in het kader van WAO-uitkering en nieuwe feiten
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2005, gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de herziening van zijn maatmaninkomen in het kader van zijn WAO-uitkering. De appellant had eerder verzocht om het vastgestelde maatmaninkomen te herzien, omdat hij meende dat dit te laag was vastgesteld. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat er nieuwe feiten waren die de herziening rechtvaardigden.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in zijn verzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de eerdere vaststelling van het maatmaninkomen konden onderbouwen. De rechtbank Maastricht had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe relevante feiten waren die de aanvraag konden ondersteunen. De Raad bevestigde dat het bestuursorgaan, in dit geval het Uwv, de bevoegdheid had om het verzoek af te wijzen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen nieuwe feiten waren gepresenteerd.
De uitspraak van de Raad benadrukt het belang van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden bij het indienen van een verzoek tot herziening van eerder genomen besluiten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien het hoger beroep niet succesvol was.