ECLI:NL:CRVB:2005:AT7566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1330 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • L.H. Vogt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsrelatie van schoolfotografen in het kader van premiecorrecties en boetenota's

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. M. de Vita, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin premiecorrecties en boetenota's zijn opgelegd over de jaren 1997 tot en met 2000. De Centrale Raad van Beroep diende te beoordelen of de schoolfotografen die voor appellante werkten, in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stonden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante voldoende gezagsrelatie had met de fotografen, omdat zij aanwijzingen kon geven, randvoorwaarden kon scheppen en gedragsregels kon opstellen. De Raad bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat de fotografen, ondanks hun freelance status, onder de voorwaarden van een dienstbetrekking werkten. Dit werd onderbouwd door de controle die appellante uitoefende op de kwaliteit van het werk en de afspraken die zij maakte met de fotografen. De Raad oordeelde dat de elementen van persoonlijke dienstverrichting en loon aanwezig waren, wat de conclusie versterkte dat er sprake was van een gezagsrelatie. De Raad wees de grief van appellante af dat andere bureaus niet dezelfde behandeling hadden gekregen, omdat deze te vaag en tardief was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/1330 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. M. de Vita, advocaat te Volendam, op daartoe bij een aanvullend beroepschrift van 15 maart 2004 aangevoerde gronden, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank Haarlem (nr. 03-834) van 30 januari 2004.
Bij brief van 17 mei 2004 is namens gedaagde een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 26 mei 2005. Appellante is daar verschenen bij monde van
[naam eigenaar] en diens raadsman mr. M. de Vita. Gedaagde heeft zich bij die gelegenheid doen vertegenwoordigen door
mw. C. Groenewegen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Aan appellante zijn over de jaren 1997 tot en met 2000 premiecorrecties en boetenota’s opgelegd, omdat het hier een fotostudio betrof waarvoor een vijftal met name genoemde schoolfotografen van buiten werkzaam zijn geweest die door gedaagde geacht werden in een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 3 van de sociale werknemers- verzekeringswetten te hebben gewerkt. Partijen verschillen in het bijzonder van mening over het antwoord op de vraag of bedoelde fotografen in een gezagsverhouding tot appellante werkzaam zijn geweest. De rechtbank heeft gedaagde in het na bezwaar genomen besluit van 31 maart 2003 gevolgd bij de aangevallen uitspraak van 30 januari 2004 omdat appellante te volgen aanwijzingen kan geven aan de fotografen, randvoorwaarden voor de schoolfotografie heeft geschapen, afspraken heeft gemaakt over de -gewijzigde- uitvoering en gedragsregels over de omgang met de schoolkinderen heeft opgesteld en technische kwaliteitscontroles op het vakwerk en de apparatuur kon uitoefenen.
In hoger beroep is appellante gegeven de artistieke vrijheid van de fotografen, die per - trouwens te weigeren - opdracht op freelance basis met eigen apparatuur werkzaam waren, een gezagsrelatie tussen appellante en de fotografen blijven ontkennen.
Gedaagde heeft in verweer doen benadrukken dat het mogelijk was voor appellante om aan de fotografen relevante aanwijzingen ter zake van de bedrijfsvoering te geven en dat bij klachten van de scholen appellante de corrigerende eindverantwoordelijkheid droeg voor dit wezenlijk onderdeel van haar eigen bedrijfsvoering en organisatorisch kader, zoals onder meer blijkt uit het standaard vooraf verstrekken van fotorolletjes ook aan de freelancers en het uitvoeren van technische controle achteraf ter kwaliteitsbewaking.
De Raad stelt zich op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting op het standpunt dat telkens wanneer de betrokken schoolfotografen - waarvan er twee later zelfs in vaste dienst bij appellante zijn gekomen - een opdracht om op enige school schoolkinderen te fotograferen voor appellante met een studio van landelijke naamsbekendheid hadden aanvaard en - in overleg met appellante, die de acquisitie deed bij de scholen, per opdracht een fotograaf inschakelde en zo nodig van eventueel gewijzigde uitvoering door de fotograaf op de hoogte werd gesteld - naar behoren uitgevoerd overeenkomstig door appellante bewaakte technische kwaliteitseisen en gedragsregels, een gezagsrelatie inherent aan een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot stand was gekomen en concreet volvoerd in de jaren in geding. Appellante trad op het terrein van door haarzelf organisatorisch ingeplande fotografische kernactiviteiten immers sturend op ter zake van de - bijstelling van - basisafspraken, het gebruikte materiaal, tijd, plaats, object en volgorde van uitvoering benevens controle op aflevering van vakwerk op niveau naar kleur en vormgeving, desnoods met de sanctie dat soms een minder geschikte fotograaf geen verdere opdrachten kreeg. Appellante dreef daarbij kennelijk een concurrentiegevoelige commerciële onderneming bij uitstek op het terrein van de schoolfotografie en moest voor haar zakelijk welslagen een landelijke naam hoog houden gezien haar in den lande verspreide opdrachten, onder wier noemer de fotografen hun werk ter plekke naar behoren dienden te verrichten en af te ronden. Daarenboven traden de fotografen ook wel op naar rato van piekbelasting, hetgeen tot inpassing in het organisatorisch kader van het werk bij appellante leidde. Deze reconstructie staat gezien de eerste vergaring van feiten en omstandigheden voorafgaande aan het besluit van gedaagde, mede gelet op destijds bij appellante zelf ingewonnen informatie, voor de Raad genoegzaam vast. De eerst ter zitting van de Raad geuite grief vanwege appellante dat andere vergelijkbare bureau’s niet die corrigerende behandeling zouden hebben gekregen welke appellante van gedaagde heeft ondervonden, komt de Raad, wat daarvan zij, zowel tardief als te vaag voor om uit hoofde van vermeende aantasting van zorgvuldigheid dan wel gelijkheid van benadering nog in dit stadium van het geding tot een voor appellante gunstige andere uitkomst in casu te kunnen leiden.
Aangezien het appellante voorts begonnen was om geselecteerde ter zake deskundige schoolfotografen voor specifieke opdrachten en hun betaling als contraprestatie per opdracht geschiedde op factuurbasis, is tevens aan de voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking vereiste elementen van verplichte persoonlijke dienstverrichting en loon volgens de Raad voldaan.
De aangevallen uitspraak van de rechtbank komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van mr. L.H. Vogt als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) L.H. Vogt.