[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 10 september 2001 heeft gedaagde geweigerd aan appellant per 11 november 2001 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen onder de overweging dat appellant na afloop van de wachttijd minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
Het tegen het besluit van 10 september 2001 gemaakte bezwaar is bij besluit van 8 maart 2002 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank Roermond heeft bij uitspraak van 28 oktober 2002, geregistreerd onder nummer 02/392 WAZ, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Op bij aanvullend beroepschrift van 7 januari 2003 (met bijlagen) aangevoerde gronden heeft mr. R. van de Water, advocaat te Utrecht, tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 28 januari 2003 heeft mr. Van de Water aanvullende gronden ingediend.
Bij schrijven van 13 januari 2003 heeft gedaagde enkele nadere arbeidskundige stukken ingediend terwijl bij schrijven van 11 februari 2003 op het schrijven van 28 januari 2003 van de gemachtigde van appellant is gereageerd.
Mr. E. Hoek, eveneens advocaat te Utrecht, heeft, als de nieuwe gemachtigde van appellant, bij schrijven van 10 november 2004 een rapportage van het Expertisecentrum Voor Arbeidsgerelateerde Aandoeningen B.V. d.d. 1 juni 2004 ingebracht.
Naar aanleiding van hetgeen ter zitting van 26 november 2004 is gebleken heeft de Raad de zaak aangehouden teneinde gedaagde de gelegenheid te bieden de zaak in zijn geheel opnieuw te bekijken en daarbij zowel de medische als de arbeidskundige component te betrekken.
Bij schrijven van 31 januari 2005 heeft gedaagde een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts P. Tjen d.d. 17 januari 2005 en een rapportage van bezwaararbeidsdeskundige P.M.J. Kursten d.d. 25 januari 2005 (met bijlagen) overgelegd.
Het geding is voortgezet behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 22 april 2005 alwaar appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Hoek en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door M.J.H. Steeghs, werkzaam bij het Uwv.
Appellant was laatstelijk werkzaam als zelfstandig tekenaar. Hij is op 13 november 2000 uitgevallen met klachten over pijn in zijn nek alsook zijn rechterschouder, -arm en -hand.
Aan het bestreden besluit heeft ten grondslag gelegen de rapportage van de verzekeringsarts L.H.W. Sabel van 27 augustus 2001 die onder andere beperkingen heeft aangenomen voor het gebruik van de rechterarm. Appellant kan deze slechts ondersteunend gebruiken. Voor zover het gebruik van de rechterarm binnen de aangegeven beperkingen niet te vermijden is, wordt een additionele urenbeperking van 1-2 uur per dag reëel geacht.
De arbeidsdeskundige M.B.L.M. Stalman heeft appellant een aantal functies voorgehouden waarmee appellant ongeveer 90% van zijn maatmaninkomen kan verdienen, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% in de zin van de WAZ bedraagt. In de bezwarenprocedure heeft gedaagde enerzijds enkele functies laten vervallen en anderzijds enkele functies bijgeduid.
Blijkens de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Kursten d.d. 25 januari 2005 resteren van de geselecteerde functies in ieder geval nog de functies artsenbezoeker/rayonmanager (fb-code 4611), vertegenwoordiger (fb-code 4610), verkoper keukens (fb-code 4906) en dompelaar/voorbehandelaar spuiterij (fb-code 7289). De functies bewaarder beveiligingsbeambte (fb-code 5899) en portier fabr. lijm, as en gelatine (fb-code 5992) en kontroleur casino (fb-code 5992) zijn functies met wisselende diensten en worden op voorhand buiten aanmerking gelaten.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant aangevoerd dat een analyse van de feitelijke belasting van de geduide functies ontbreekt en dat zelfs nadat de zaak na de eerdere zitting is aangehouden er door gedaagde geen onderzoek is gedaan naar de belastbaarheid van appellants rechterarm en de feitelijke belasting van de functies. Niet bekeken is of de geselecteerde functies geschikt voor appellant zijn te achten.
Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de zaak stelt de gemachtigde van appellant zich op het standpunt dat de functie artsenbezoeker/rayonmanager niet passend is, omdat er voor die functie een opleiding op HAVO-niveau wordt gevraagd en appellant daar niet over beschikt. Voor de functie dompelaar/voorbehandelaar spuiterij wordt een VBO-diploma mechanische techniek gevraagd en daar beschikt appellant evenmin over.
De functie vertegenwoordiger is blijkens de geactualiseerde gegevens voor het laatst bekeken op 6 januari 2000. De functie is wel omgezet in het CBBS, maar niet opnieuw geactualiseerd. Het gaat derhalve om een verouderde functie.
Appellant is voorts niet in staat functioneel auto te rijden, ook niet in een auto met automatische versnelling. Voor de functies van artsenbezoeker/rayonmanager en vertegenwoordiger is het noodzakelijk om twee tot drie uur per dag auto te rijden. Die functies zijn dan ook niet passend.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van gedaagde verklaard dat de functie dompelaar in verband met de diploma-eis niet aan de schatting ten grondslag kan worden gelegd en komt te vervallen. Er resteren echter nog voldoende functies, waarvan de belasting valt binnen de belastbaarheid van appellant, om de schatting op te baseren. Appellant kan zijn rechterarm als ondersteunende arm gebruiken en daardoor zijn de overige functies geschikt. Ook het gevraagde opleidingsniveau gaat het niveau van appellant niet te boven gezien het feit dat hij over een MBO-diploma beschikt en diverse cursussen heeft gevolgd.
De Raad overweegt als volgt.
Bij schrijven van 31 januari 2005 heeft gedaagde gereageerd op het verzoek van de Raad de zaak in zijn geheel opnieuw te bekijken en daarbij zowel de medische als de arbeidskundige component te betrekken. Gedaagde heeft de Raad een rapport van de bezwaarverzekeringsarts Tjen van 17 januari 2005 doen toekomen. Uit dat rapport blijkt dat de resultaten van het onderzoek door M. Koelman van het Expertisecentrum Voor Arbeidsgerelateerde Aandoeningen Tjen geen aanleiding geven het eerder ingenomen standpunt te wijzigen; er is geen reden meer of grotere beperkingen van de rechterarm aan te nemen en voorts is er geen medische of pathofysiologische reden om de functionele mogelijkheden structureel als beperkt te moeten onderschrijven.
Tevens heeft gedaagde bij het schrijven van 31 januari 2005 een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Kursten van 25 januari 2005 overgelegd, waaruit, naar de mening van gedaagde, blijkt dat de appellant voorgehouden functies voldoende actueel zijn.
De Raad kan zich niet vinden in het standpunt van gedaagde dat appellant in staat moet worden geacht de functies van artsenbezoeker/rayonmanager en vertegenwoordiger te vervullen. Voor die functies is het noodzakelijk dat er 20% van de werktijd met de auto wordt gereden. Niet aangetoond is dat appellant daartoe, gezien de beperkingen aan zijn rechterarm, in staat is. De stellingen dat appellant gebruik kan maken van een auto met een automatische versnelling waardoor het gebruik van de rechterarm wordt beperkt en dat appellant, indien hij de vereiste rustpauzes neemt, in staat is 20% van de tijd auto te rijden, zijn naar het oordeel van de Raad onvoldoende onderbouwd om geschiktheid van die functies aan te nemen. Ook nadat de zaak na de zitting van 26 november 2004 is aangehouden en gedaagde gevraagd is de gehele zaak opnieuw te beoordelen, is niet nader aannemelijk gemaakt dat de twee resterende functies geschikt zijn voor appellant. De Raad neemt hierbij mede in ogenschouw dat voor de functie verkoper keukens, blijkens de verkorte functie-omschrijving, appellant met de computer lay-out tekeningen moet maken, dat appellant dit voor zijn eigen werk ook deed en daartoe juist niet meer in staat was bevonden en dat niet gebleken is dat met betrekking tot deze functie er nader overleg tussen een bezwaararbeidsdeskundige en een bezwaarverzekeringsarts heeft plaatsgevonden omtrent de geschiktheid van deze functie.
De conclusie kan dan ook geen andere zijn dan dat de schatting wordt gedragen door te weinig geschikt te achten functies en het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
De Raad overweegt voorts dat gebleken is dat de winst uit de onderneming van appellant over 1997 en 1998 voor 50% is toegedeeld aan appellant en voor 50% aan zijn echtgenote. Appellant heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat in werkelijkheid het aandeel van zijn echtgenote veel kleiner is geweest. Blijkens vaste jurisprudentie van de Raad komt bij de bepaling van de mate waarin de uitkeringsgerechtigde in zijn bedrijf heeft gewerkt in beginsel doorslaggevende betekenis toe aan de in het kader van de fiscale wetgeving door de betrokkene gemaakte keuze. De Raad ziet geen aanleiding in casu af te wijken van de eerder door appellant gemaakte keuze.
Gelet op het vorenstaande moet worden vastgesteld dat het hoger beroep slaagt en beslist de Raad als hieronder is weergegeven.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidende beroep alsnog gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 1610,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 109,23 (27,23 + 82,-) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2005.