ECLI:NL:CRVB:2005:AT7654

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/660 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/660 ZW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens opposant heeft mr. D.J. Ladrak, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ‘s-Gravenhage op 1 november 2002, reg.nr. AWB 01/4392 ZW, tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 1 oktober 2004 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
Tegen deze uitspraak is verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 18 mei 2005, waar partijen
- opposant met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Voor de voorgeschiedenis van dit geding verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 oktober 2004.
Volgens artikel 6:24 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat voor wat betreft het hoger beroep in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van toezending van een afschrift aan partijen bekend is gemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak van de rechtbank is op 7 november 2002 in afschrift aan partijen verzonden. Het aan de gemachtigde van appellant toegezonden afschrift is op 24 januari 2003 geretourneerd onder vermelding “niet afgehaald”. Op 28 januari 2003 heeft de rechtbank de uitspraak opnieuw in afschrift aan appellant verzonden, waarbij geen nieuwe termijn is gaan lopen.
Het beroepschrift is op 7 februari 2003 ter griffie ontvangen. Blijkens de poststempel op de enveloppe is het beroepschrift op 6 februari 2003 ter post bezorgd.
Op grond van bovenvermelde gegevens moet worden geoordeeld dat het hoger beroepschrift niet tijdig is ingediend.
In het verzetschrift heeft de gemachtigde van opposant samengevat aangevoerd dat van een behoorlijk onderzoek door TPG Post geen sprake is geweest. TPG Post kan niet uitleggen waarom er geen twijfel is dat het afhaalbericht in de postbus is gelegd.
Verder is de gemachtigde van opposant van mening dat het in TPG Post gestelde vertrouwen onvoldoende is gefundeerd.
Ter ondersteuning van het gestelde in het verzetschrift heeft de gemachtigde van opposant bij brief van 25 november 2004 een door hem ontvangen bericht van TPG Post aan de Raad doen toekomen. In dit bericht wordt door TPG Post gesteld dat het kan voorkomen dat de post verkeerd wordt ingesorteerd.
Hetgeen de gemachtigde van opposant in verzet heeft aangevoerd vormt naar het oordeel van de Raad onvoldoende grond om het verzuim van opposant te verontschuldigen en de Raad tot een ander oordeel te leiden dan is neergelegd in zijn uitspraak van 1 oktober 2004.
De Raad overweegt daartoe dat het beroep in eerste aanleg op 11 oktober 2002 ter zitting van de rechtbank is behandeld. Normaal gesproken doet een rechtbank na zes weken uitspraak. Inclusief de termijn van administratieve verwerking zal de gemachtigde de uitspraak uiterlijk ongeveer negen weken na de zitting ontvangen. In dit geval is dat rond 20 december 2002. Gelet op de wettelijke beroepstermijn ligt het dan op de weg van de gemachtigde bij uitblijven van de uitspraak tijdig bij de rechtbank te informeren. In dit geval heeft de gemachtigde pas eind januari 2003 bij de rechtbank navraag gedaan. Daardoor heeft hij het risico genomen van een termijnoverschrijding bij het instellen van het hoger beroep en is bovendien zijn bewijspositie bij het aantonen van gebreken in verzending en ontvangst van de uitspraak verzwakt. Naar het oordeel van de Raad dient dit risico voor rekening van opposant te blijven.
Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet (Bw) in samenhang met artikel 8:55 van de Awb ongegrond te worden verklaard. Gelet op artikel 8:55, zesde lid, van de Awb blijft de uitspraak van de Raad van 1 oktober 2004 derhalve in stand.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk, in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2005.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) A. van Netten.