ECLI:NL:CRVB:2005:AT7670

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2131 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na arbeidsongeval bij Kentucky Fried Chicken

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die in 1990 een arbeidsongeval heeft gehad bij Kentucky Fried Chicken. Appellant heeft kokende olie over zijn rechter onderarm en hand gekregen, wat heeft geleid tot hand- en armklachten. Hij is vanaf 1991 in aanmerking gebracht voor een uitkering op basis van de WAO, met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In 1999 is appellant onderzocht door verschillende specialisten, waaronder een psychiater en een neuroloog, die beperkingen hebben vastgesteld.

In 2000 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloten om de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 november 2000 in te trekken, omdat hij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige hebben de eerdere conclusies van de verzekeringsarts onderschreven. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant is in hoger beroep gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de medische onderzoeken adequaat zijn uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de klachten van appellant. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien om de intrekking van de WAO-uitkering te herzien. De Raad concludeert dat de door appellant ingebrachte medische verklaringen geen nieuwe gezichtspunten bieden die de eerdere besluiten in twijfel trekken.

Uitspraak

03/2131 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] te Egypte, appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant is mr. G.J. Hofmans, advocaat te Hilversum, op daartoe bij beroepschrift van 28 april 2003 met bijlagen aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van de op 19 maart 2003 (AWB 02/885 WAO) door de rechtbank Amsterdam tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 15 april 2005, waar appellant met voorafgaand bericht niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. E. van Hilten, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Appellant, geboren [in] 1958, is op 1 juli 1990 uitgevallen voor zijn werkzaamheden bij Kentucky Fried Chicken nadat hij kokende olie over zijn rechter onderarm en hand had gekregen. Aangezien er met betrekking tot de hierdoor ontstane hand- en armklachten nog geen sprake was van een medische eindtoestand, is appellant met ingang van 2 juli 1991 in aanmerking gebracht voor een uitkering krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Medio jaren 1990 is betrokkene met behoud van deze uitkering naar Egypte teruggekeerd.
In verband met een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid is appellant in 1999 op verzoek van de verzekeringsarts onderzocht door psychiater W.J. Lubberding, neuroloog E.F. Schreuder en orthopedisch chirurg A.W. Jesserun. Op grond van de verkregen medische gegevens en zijn eigen bevindingen heeft de verzekeringsarts voor appellant beperkingen ten aanzien van het gebruik van de nek en conflicthantering vastgesteld en een belastbaarheids- patroon opgesteld. Met behulp van het Functie-Informatie-Systeem heeft de arbeidsdeskundige op basis van het door de verzekeringsarts opgestelde belastbaarheidspatroon verschillende functies, waaronder de functies inpakker, monteur en samensteller, geselecteerd. Gelet op hetgeen appellant in deze functies zou kunnen verdienen afgezet tegen zijn maatmaninkomen, heeft de arbeidsdeskundige het verlies aan verdienvermogen van appellant vastgesteld op 0,1%.
Vervolgens heeft gedaagde bij primair besluit van 10 april 2000 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 november 2000 ingetrokken, omdat appellant voor minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
Naar aanleiding van het door appellant tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift heeft de bezwaarverzekeringsarts het door de verzekeringsarts opgestelde belastbaarheidspatroon onderschreven. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens na aanpassing van de door de arbeidsdeskundige toegepaste indexeringscijfers het maatmaninkomen van appellant herberekend en zijn verlies aan verdienvermogen vastgesteld op 9%. Bij besluit van 6 december 2000 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde de intrekking van appellants WAO-uitkering gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak van 9 oktober 2001 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat bij de voorbereiding van het bestreden besluit een adequaat medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Volgens de rechtbank kon de verzekeringsarts aan de rapportages van psychiater Lubberding, neuroloog Schreuder en orthopedisch chirurg Jesserun de conclusie ontlenen dat voor appellant op de datum in geding slechts de beperkingen golden die in het belastbaarheidspatroon zijn vastgesteld. De door appellant overgelegde medische verklaringen van orthopedisch chirurg Mohamed El-Essawy van 15 januari 2001 en van psychiater El-Sayed A. El-Naggar van 24 februari 2001 doen hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet af, nu uit deze verklaringen, voorzover deze betrekking hebben op de datum in geding, niet gebleken is dat appellant ten tijde van de datum in geding meer beperkt zou zijn dan in het belastbaarheidspatroon is vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij nog aangetekend dat de stelling van appellant dat zijn rechterarm volledig a-functioneel is op basis van de onderzoeken in Nederland niet kan worden gevolgd. Volgens de rechtbank is derhalve de conclusie gerechtvaardigd dat de verzekeringsarts bij het opstellen van het belastbaarheidspatroon in voldoende mate rekening heeft gehouden met de klachten van appellant en de rechtbank ziet geen aanleiding om de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
Verder heeft de rechtbank geconcludeerd dat gedaagde het juiste arbeidsongeschiktheids-criterium heeft toegepast en voldoende functies met elk voldoende arbeidsplaatsen heeft geduid, die de belastbaarheid en het opleidingsniveau van appellant niet overschrijden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat gedaagde op de juiste wijze het mediaanloon van de geduide functies en het maatmanloon van appellant heeft berekend.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat gedaagde terecht en op goede gronden de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 november 2000 heeft ingetrokken.
In hoger beroep heeft appellant wederom doen aanvoeren dat zijn rechterarm sinds juni 1990 volledig onbruikbaar is. Voorts is namens appellant herhaald dat appellant ernstige psychiatrische beperkingen heeft. Volgens appellant zijn de behandelend artsen een geheel andere mening over zijn arbeidsongeschiktheid toegedaan dan de artsen in Nederland. Derhalve is appellant van oordeel dat hij het voordeel van de twijfel dient te krijgen dan wel dat een nieuw medisch onderzoek geboden is. Ter ondersteuning van zijn standpunt, zijn namens appellant medische verklaringen van psychiater
El-Sayed A. El-Naggar van 30 maart 2003 en van orthopedisch chirurg Abd Elmonem Elmigiz van 3 maart 2003 overgelegd.
Gedaagde heeft in hoger beroep het standpunt gehandhaafd dat appellant met ingang van 1 november 2000 voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO dient te worden beschouwd. In de door appellant in hoger beroep overgelegde medische verklaringen ziet gedaagde geen aanleiding om aan de juistheid van de aangevallen uitspraak te twijfelen. Daarbij heeft gedaagde onder andere verwezen naar de reactie van bezwaarverzekeringsarts W.A. Faas van 30 juni 2003 op de in hoger beroep namens appellant in het geding gebrachte medische verklaringen.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt vast dat de in hoger beroep van de kant van appellant aangevoerde bezwaren in essentie een herhaling zijn van hetgeen in eerste aanleg is aangevoerd. Nieuwe gezichtspunten zijn van de kant van appellant niet naar voren gebracht.
De Raad kan zich in hoofdzaak vinden in de overwegingen en conclusies van de rechtbank en hij maakt deze tot de zijne. Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. De Raad tekent hierbij nog aan dat, gezien de in dit geding relevante datum, 1 november 2000, de in hoger beroep namens appellant overgelegde medische verklaringen de juistheid van het bestreden besluit niet in twijfel stellen.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt mitsdien als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2005.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) J.J.B. van der Putten.