ECLI:NL:CRVB:2005:AT7698

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2365 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering aan groepsleidster gehandicapten na uitval door pols- en elleboogklachten

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan een groepsleidster die uitviel door pols- en elleboogklachten. De gedaagde, geboren op [geboortedatum], was werkzaam bij Stichting [naam stichting] en diende op 17 februari 2000 een aanvraag voor een WAO-uitkering in. De verzekeringsarts concludeerde dat zij per einde wachttijd belastbaar was voor passend werk, maar de bezwaarverzekeringsarts stelde dat er aanpassingen nodig waren in het belastbaarheidspatroon. De rechtbank oordeelde dat het medisch oordeel niet zorgvuldig was voorbereid, omdat er geen nieuw FIS-formulier was opgesteld. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat het hoger beroep van de appellant doel trof, omdat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende rekening had gehouden met de bevindingen van de revalidatiearts. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De Raad concludeerde dat de functies die aan de gedaagde waren toegewezen, binnen haar belastbaarheid vielen en dat er geen objectieve medische gronden waren om aan te nemen dat zij niet in staat was om kortdurend aan een toetsenbord te werken. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische oordelen en de noodzaak om beperkingen goed te documenteren in een FIS-formulier.

Uitspraak

03/2365 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Utrecht onder dagtekening 2 april 2003 tussen partijen gewezen uitspraak, geregistreerd onder nummer SBR 02/1254.
Namens gedaagde heeft mr. A.Y.M. Jansse, advocaat te Zeist, van verweer gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 26 april 2005, waar voor appellant is verschenen M. Florijn, werkzaam bij het Uwv en waar gedaagde in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Jansse, voornoemd.
II. MOTIVERING
Aan de aangevallen uitspraak, waarin gedaagde als eiseres is aangeduid en appellant als verweerder, ontleent de Raad de volgende weergave van feiten en omstandigheden:
"Eiseres, geboren op [geboortedatum], is sedert 30 juli 1999 als groepsleidster geestelijk en lichamelijk gehandicapten gedurende 36 uur per week werkzaam bij Stichting [naam stichting] te [vestigingsplaats]. Zij is op 24 november 1999 uitgevallen wegens klachten aan beide polsen en ellebogen. Op 17 februari 2000 heeft zij een aanvraag voor een WAO-uitkering ingediend.
In zijn rapportage van 30 oktober 2000 heeft de verzekeringsarts, na eiseres voor het spreekuur opgeroepen te hebben en dossierstudie te hebben verricht, geconcludeerd dat eiseres per einde wachttijd belastbaar is voor passend werk conform de aangegeven beperkingen en mogelijkheden. Hij heeft de belastbaarheid van eiseres weergegeven in het Formulier Functie Informatiesysteem va/ad (FIS-formulier) van 16 oktober 2000. Bij brief van 1 november 2000 heeft de verzekeringsarts nadere medische informatie opgevraagd bij de huisarts van eiseres, D.F. van Houten. Bij brief van 21 november 2000 heeft de huisarts de gevraagde informatie verstrekt.
In zijn rapportage van 15 februari 2000 heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat eiseres ongeschikt is voor de maatgevende arbeid maar dat zij per einde wachttijd op 22 november 2000 volledig geschikt is te achten voor bij de beperkingen passende gangbare arbeid. Hij heeft eiseres geschikt geacht voor de functies ‘heftruckchauffeur’, ’portier’ en ‘centralist/meldkamer’. De mediane loonwaarde van deze functies leidt bij vergelijking met het van het laatste werk als groepsleidster herleide maatgevende inkomen tot een verlies aan verdiencapaciteit van 0%, zodat eiseres ingedeeld moet worden in de arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 15%.
Bij besluit van 15 januari 2001 heeft verweerder geweigerd aan eiseres met ingang 22 november 2000 een WAO-uitkering toe te kennen. Tegen dit besluit heeft eiseres op 17 januari 2001 een bezwaarschrift ingediend.
In zijn rapportage overleg vg/ad van 19 april 2001 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat de door de arbeidsdeskundige geduide functies wel passend zijn, omdat de overschrijdingen binnen de waargenomen belastbaarheid vallen.
In haar rapportage van 10 juni 2001 heeft de bezwaarverzekeringsarts, na dossierstudie, vastgesteld dat de van de huisarts verkregen informatie in overeenstemming is met de aangegeven beperkingen. Zij heeft geconcludeerd dat de geduide functies als passend kunnen worden aangemerkt zodat de medische onderbouwing van het primaire besluit kan worden gehandhaafd.
In haar rapportage van 8 oktober 2001 heeft de bezwaararbeidsdeskundige de bovenvermelde functies op arbeidskundige gronden laten vervallen en eiseres geschikt geacht voor de volgende reeds eerder geselecteerde functies: ‘bankbediende’, ‘medewerker salarisadministratie’ en ‘schadebeoordelaar binnendienst’. De mediane loonwaarde van deze functies leidt bij vergelijking met het van het laatste werk als groepsleidster herleide maatgevende inkomen tot een verlies aan verdiencapaciteit van 6,3%, zodat eiseres ingedeeld moet worden in de arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 15%.
Bij brief van 8 november 2001 heeft eiseres haar bewaarschrift nader onderbouwd. Tevens verzoekt zij verweerder in contact te treden met haar revalidatiearts. Bij brief van 2 december 2001 heeft eiseres aan verweerder informatie gezonden van haar behandelende revalidatiearts-neuroloog, A. Kap, van het Diakonessenhuis te Zeist.
Op 20 december 2001 heeft de hoorzitting plaatsgevonden.
In haar rapportage van 7 februari 2002 heeft de bezwaarverzekeringsarts, na kennis te hebben genomen van de informatie van A. Kap geconcludeerd dat het belastbaarheidpatroon moet worden aangepast.
In zijn rapportage van 15 maart 2002 heeft de bezwaararbeidsdeskundige eiseres geschikt geacht voor de functies ‘telefoniste-receptioniste’, telefonisch medewerker storingsdienst’, ‘advertentieacquisiteur’, telefoniste-centraliste’ en ‘receptionist’. De mediane loonwaarde van deze functies leidt bij vergelijking met het van het laatste werk als groepsleidster herleide maatgevende inkomen tot een verlies aan verdiencapaciteit van 0%, zodat eiseres ingedeeld moet worden in de arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 15%.
Bij het bestreden besluit van 14 mei 2002 heeft verweerder zijn besluit gehandhaafd om te weigeren aan eiseres met ingang van 22 november 2000 een WAO-uitkering toe te kennen."
De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, als volgt overwogen en geoordeeld:
"Het medisch oordeel dat is ingewonnen voor het bestreden besluit is gebaseerd op de rapportage van 7 februari 2002 van de bezwaarverzekeringsarts, C.T.M. Linthorst. Uit de voorliggende stukken komt het volgende naar voren. Voormelde rapportage is opgesteld naar aanleiding van de van de behandelende revalidatiearts Kap verkregen informatie. Bij brief van 27 november 2001 heeft Kap medegedeeld dat bij eiseres sprake is van een overbelastingssyndroom, zich uitend in pijnklachten op verschillende plaatsen in de armen, met name rond de polsen beiderzijds en samenhangend met fysieke belasting. Fysieke belasting met veel repeterende bewegingen en/of piekbelasting dient eiseres te vermijden en ook dienen haar activiteiten voldoende te worden afgewisseld met betrekking tot zitten, staan en lopen. Hij constateert dat er nog geen eindsituatie is bereikt en verwijst naar zijn brieven van 3 april 2001 en 13 november 2001 aan de huisarts, D.F. van Houten. Hierna heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat, nu de revalidatiearts expliciet aangeeft dat veel repeterende bewegingen en/of piekbelasting van de armen, polsen en vingers vermeden dienen te worden, het belastbaarheidpatroon hierop dient te worden aangepast. Zij heeft verder vastgesteld dat dit tot gevolg heeft dat langdurige werkzaamheden aan het toetsenbord niet mogelijk zijn.
De rechtbank stelt vast dat de bezwaarverzekeringsarts in het voorgaande geen aanleiding heeft gezien een nieuw FIS-formulier op te stellen. Doordat de bezwaarverzekeringsarts enerzijds aangeeft dat veel repeterende bewegingen en/of piekbelasting van armen, polsen en vingers moeten worden vermeden en dat het belastbaarheidpatroon daarop moet worden aangepast en daar anderzijds uitsluitend de conclusie aan verbindt dat langdurige werkzaamheden aan het toetsenbord niet mogelijk zijn, is het medisch oordeel dat mede ten grondslag ligt aan het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank niet zorgvuldig voorbereid. Nu geen nieuw FIS-formulier of een aangepaste versie van het oorspronkelijke formulier is opgesteld, is ten onrechte in het midden gebleven of en in welke mate eiseres verdergaand beperkt is bij het zitten, staan en lopen en met name bij de belasting van armen, polsen en vingers. Een en ander klemt temeer nu de functies zijn geduid waarbij met een toetsenbord of een telefooncentrale wordt gewerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens schending van de artikelen 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)."
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de door de bezwaarverzekeringsarts Linthorst in haar rapport van 7 februari 2002 omschreven aanvullende beperkingen - ofschoon die inderdaad niet in een nieuw of aangepast FIS-formulier zijn verwoord - wel degelijk door de bezwaararbeidsdeskundige bij hernieuwde raadpleging van het FIS zijn meegewogen en dat aan het bestreden besluit qua inhoud of motivering geen gebrek kleeft.
De Raad is van oordeel dat het hoger beroep van appellant doel treft. De Raad overweegt als volgt.
Blijkens haar rapport van 7 februari 2002 heeft de bezwaarverzekeringsarts Linthorst naar aanleiding van de door de behandelend revalidatiearts A. Kap verstrekte informatie, als vervat in de brieven van die revalidatiearts van 3 april 2001, 13 november 2001 en 27 november 2001, geconcludeerd dat het ten aanzien van gedaagde opgestelde belastbaarheidspatroon een zekere aanpassing behoeft, in die zin dat veel repeterende bewegingen van de armen, polsen en vingers moeten worden vermeden. De bezwaarverzekeringsarts heeft tevens aangegeven dat, in verband hiermee, langdurig werken aan een toetsenbord niet mogelijk is.
In zijn rapport van 15 maart 2002 heeft de bezwaararbeidsdeskundige W.L. Wijngaards onder het kopje “medische gegevens” vorenomschreven conclusies van de bezwaarverzekeringsarts herhaald, en daaraan toegevoegd dat, zoals door de revalidatiearts Kap ook nog was aangegeven, activiteiten van gedaagde tevens dienen te worden afgewisseld met zitten, staan en lopen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens op basis van die uitgangspunten een nader onderzoek ingesteld naar voor gedaagde passend te achten functies en geconcludeerd dat de functies: telefoniste/receptioniste, telefonisch medewerker storingsdienst, advertentieacquisiteur, telefoniste-centraliste en receptionist, geacht moeten worden in medisch opzicht binnen het bereik van gedaagde te vallen. In geen van die functies is volgens de bezwaararbeidsdeskundige sprake van langdurig toetsenbordwerk, terwijl er voldoende mogelijkheden bestaan voor wisseling van activiteiten, waardoor geen sprake is van langdurige, constante werkzaamheden dan wel van piekbelasting.
De Raad is in de eerste plaats van oordeel dat uit het bovenstaande genoegzaam blijkt dat bij het selecteren van de functies zoals deze uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, op een voldoende zorgvuldige en ook juiste wijze is rekening gehouden met de bevindingen en conclusies van de revalidatiearts Kap. De door de bezwaarverzekeringsarts omschreven, op basis van de door Kap verstrekte informatie noodzakelijk geachte, aanscherping van de aanvankelijk aangenomen beperkingen is voldoende concreet om tot uitgangspunt te kunnen dienen voor nader arbeidskundig onderzoek naar voor gedaagde passende functies. Tegen de achtergrond hiervan kan de enkele omstandigheid dat die aanscherping door de bezwaarverzekeringsarts niet tevens is verwerkt in een nieuw of aangepast belastbaarheidspatroon - hoe zeer dat overigens in het algemeen wel wenselijk is te achten - niet het oordeel rechtvaardigen dat het bestreden besluit niet voldoende zorgvuldig is voorbereid en/of tot stand gekomen, of anderszins gebrekkig is te achten.
Voorts is de Raad van oordeel dat met de thans door appellant aangenomen aanscherping van de beperkingen, de beperkingen van gedaagde niet zijn onderschat. In het bijzonder heeft de Raad geen objectief-medische aanknopingspunten aangetroffen om mee te kunnen gaan met het standpunt van gedaagde dat zij ten tijde hier van belang ook buiten staat was om kortdurend te werken aan een toetsenbord. Uit de door meergenoemde revalidatiearts Kap verstrekte informatie, evenmin als uit de overige omtrent gedaagde ter beschikking staande medische gegevens, kan een dergelijke vergaande beperking niet worden afgeleid.
Ten slotte heeft de Raad evenmin aanleiding om ervan uit te gaan dat op de in geding zijnde datum 22 november 2000 de hiervoor vermelde functies voor gedaagde niet haalbaar waren. De Raad kan zich stellen achter het oordeel van appellants bezwaararbeidsdeskundige dat de in die functies voorkomende belasting binnen de grenzen blijft van de voor gedaagde - uiteindelijk - toegestane belastbaarheid.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit niet in stand is gelaten, voor vernietiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Raad beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2005.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.W. Engelhart.