ECLI:NL:CRVB:2005:AT7749

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3247 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAZ-uitkering aan zelfstandig horeca-ondernemer met contacteczeem en rugklachten

In deze zaak gaat het om een zelfstandig horeca-ondernemer die uitviel met contacteczeem en rugklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de weigering van de WAZ-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De ondernemer, die sinds 1996 werkzaam was, verzocht om een uitkering na zijn uitval op 1 maart 2000. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van de conclusie dat hij na de wettelijke wachttijd van 52 weken minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door de rechtbank Almelo in een eerdere uitspraak bevestigd.

De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts, A.J. Hoffman, de medische situatie van de ondernemer correct heeft beoordeeld. Hoffman had de ondernemer zelf onderzocht en rekening gehouden met informatie van de behandelend artsen. De Raad concludeert dat de ondernemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad bevestigt dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van de ondernemer bij het vaststellen van zijn belastbaarheid.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een ander oordeel of voor nader medisch onderzoek. De beslissing van het Uwv om de WAZ-uitkering te weigeren blijft in stand, en de Raad ziet geen reden om de kosten van de procedure te vergoeden. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op 7 juni 2005.

Uitspraak

03/3247 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. R.F. Kötter, advocaat te Wierden, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 mei 2003, nummer 02/703 WAZ V1A, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Namens gedaagde is door de bezwaarverzekeringsarts E. Khoe gereageerd op het aanvullend beroepschrift met bijlagen.
Hierop is door mr. Kötter, voornoemd, onder gelijktijdige overlegging van een medisch stuk, gereageerd.
Gedaagdes bezwaarverzekeringsarts Khoe, voornoemd, heeft vervolgens daarop gereageerd.
Desgevraagd heeft gedaagde nadere informatie verstrekt.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 26 april 2005 waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Kötter, voornoemd, en waar namens gedaagde - met voorafgaand bericht - niemand is verschenen.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante was laatstelijk sedert 1996 werkzaam als zelfstandig horeca-ondernemer. Zij is op 1 maart 2000 uitgevallen met contacteczeem- en rugklachten. Bij besluit van 6 november 2001 heeft gedaagde geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen, onder overweging dat appellante, na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken, op 27 februari 2001 minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 24 juli 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Almelo heeft bij de in rubriek I genoemde uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft overwogen dat gedaagde de beperkingen van appellante niet heeft onderschat en dat daarmede voldoende rekening is gehouden bij de geselecteerde functies.
In hoger beroep heeft appellante haar grieven tegen de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit herhaald.
De Raad overweegt als volgt.
Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit is de Raad niet kunnen blijken dat het door de bezwaarverzekeringsarts A.J. Hoffman in zijn rapport van 22 februari 2002 geaccordeerde belastbaarheidspatroon van appellante, zoals in de primaire fase opgesteld door de verzekeringsarts R.B.J. Hilhorst geen juiste weergave vormt van de bij haar ten tijde hier in geding bestaande medische beperkingen. De Raad overweegt dat de bezwaarverzekeringsarts Hoffman appellante zelf heeft onderzocht en bij het opstellen van zijn rapport rekening heeft gehouden met informatie van de behandelend dermatoloog R.G.J. Frank en de behandelend internist dr. M.R. de Groot. Hoffman schetst in zijn meergenoemde rapport het beeld dat appellante door haar eczeem wel klachten aan handen en voeten had, maar dat deze in intensiteit wisselden. Volgens Hoffman zal de behandeling met Neoral zeker een positieve invloed hebben gehad. Deze vond echter pas plaats na het onderzoek door de verzekeringsarts Hilhorst van appellante op 27 september 2001. Hilhorst ziet bij zijn onderzoek een rustig eczeem aan de hand zonder rhagaden en fissuren en zonder huidcontractuur. Daarnaast is er sprake van onrustig eczeem aan de hakken en blijkt appellante ook wondroos aan het been te hebben. Tevens is de rugfunctie licht beperkt. Gezien deze bevindingen van de primaire verzekeringsarts kan er derhalve volgens Hoffman niet gesteld worden dat appellante niet duurzaam belastbaar was na ommekomst van de wettelijke wachttijd van 52 weken. Naar het oordeel van Hoffman kan het feit dat er, ofschoon appellante nog geen Neoral gebruikte, bij haar sprake was van een rustig beeld, geëxtrapoleerd worden naar de situatie op de in geding zijnde datum, 27 februari 2001. Hoffman acht, gelet op het vorenstaande, goed verdedigbaar dat Hilhorst een belastbaarheidspatroon heeft opgesteld voor de periode van 27 februari 2001 tot de datum van zijn onderzoek, 27 september 2001. Volgens Hoffman zal het beeld nadien verder zijn opgeklaard, doch dit heeft zijns inziens geen invloed op de beoordeling.
De Raad stelt zich achter deze overwegingen van de bezwaarverzekeringsarts Hoffman. Naar het oordeel van de Raad is appellante er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij ten tijde hier van belang niet in staat was duurzaam de werkzaamheden, verbonden aan de voor haar geselecteerde functies, te verrichten. Bij het duiden van die functies heeft gedaagde voldoende rekening gehouden met appellantes beperkingen, zoals blijkend uit het voor haar geldende belastbaarheidspatroon. De Raad overweegt in dit verband dat er in die functies slechts in beperkte mate sprake is van een belastend gebruik van handen en voeten. Naar appellantes gemachtigde desgevraagd ter zitting heeft bevestigd ligt het accent bij haar klachten op de frequente aanwezigheid van eczeem, zoals die ook uit de stukken naar voren komt. Zo er al een vraagteken valt te plaatsen bij één der geduide functies en die functie zou moeten vervallen, dan resteert een andere functie, bijvoorbeeld die van gegevensbewerkster (functiebestandscode 3992), met een voldoende aantal arbeidsplaatsen om de onderhavige schatting op te baseren. Omdat de mediaan hierbij niet een andere wordt, zou dit geen invloed hebben op de voor appellant vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
Hetgeen in hoger beroep namens appellante is aangevoerd maar overigens niet is onderbouwd met nadere gegevens, biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen of tot het instellen van een nader medisch onderzoek.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2005.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.W. Engelhart.