ECLI:NL:CRVB:2005:AT7784

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3611 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • J. Janssen
  • D.J. van der Vos
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2005 uitspraak gedaan over het verzet van een opposante, wonende in Turkije, tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 19 november 2004. In die uitspraak werd het hoger beroep van de opposante niet-ontvankelijk verklaard omdat zij de beroepsgronden niet tijdig had ingediend. De opposante, vertegenwoordigd door M. Sevim, attaché bij het Consulaat-Generaal van de Republiek Turkije, heeft verzet aangetekend tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 22 april 2005 was de opposante aanwezig via haar gemachtigde, terwijl de geopposeerde, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, niet vertegenwoordigd was.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar motivering vastgesteld dat de opposante in haar hoger beroepschrift had verwezen naar de inhoud van haar eerdere beroepschrift bij de rechtbank, en dat deze inhoud als herhaald en ingelast kon worden beschouwd. De Raad oordeelde dat er onvoldoende grond was om de opposante niet-ontvankelijk te verklaren, ondanks het ontbreken van een afschrift van het eerdere beroepschrift. De Raad concludeerde dat de opposante terecht had gesteld dat het primaire besluit in strijd was met verschillende verdragen, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet voldoende gemotiveerd was om de opposante niet-ontvankelijk te verklaren.

De Centrale Raad van Beroep verklaarde het verzet gegrond, waardoor de eerdere uitspraak verviel en het onderzoek in de stand werd voortgezet waarin het zich bevond. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van beroepsgronden en de noodzaak voor bestuursorganen om hun beslissingen goed te motiveren, vooral in sociale zekerheidszaken.

Uitspraak

04/3611 ANW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[opposante], wonende in Turkije, opposante,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
De Raad heeft bij uitspraak van 19 november 2004 het namens opposante ingestelde hoger beroep tegen een ten aanzien van haar gegeven uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2004, nummer AWB 02/5122 ANW, niet-ontvankelijk verklaard wegens het onverontschuldigbaar niet tijdig indienen van de beroepsgronden.
Tegen die uitspraak heeft M. Sevim, als attaché werkzaam bij het Consulaat – Generaal van de Republiek Turkije te Rotterdam, namens opposante een verzetschrift ingediend.
Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 april 2005, waar opposante is verschenen bij gemachtigde en geopposeerde zich – met voorafgaand bericht – niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Ten gevolge van het gedane verzet dient de Raad thans de vraag te beantwoorden of de bij zijn uitspraak van 19 november 2004 uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring in stand kan blijven. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend.
In haar (hoger) beroepschrift heeft opposante wat de motivering van haar hoger beroep betreft verwezen naar ten eerste de inhoud van haar bij de rechtbank ingediende beroepschrift, zulks onder aantekening dat de inhoud daarvan als herhaald en ingelast kan gelden, en vervolgens gesteld dat zij blijft bij haar standpunt dat het primaire besluit in strijd met verschillende verdragen is. Opposante heeft bij haar (hoger) beroepschrift geen afschrift van het door haar bij de rechtbank ingediende beroepschrift gevoegd. Gegeven dat opposante in haar (hoger) beroepschrift tevens heeft gesteld dat zij blijft bij haar standpunt dat het primaire besluit in strijd met verschillende verdragen is èn dat uit de door opposante wèl in afschrift bijgevoegde aangevallen uitspraak duidelijk naar voren komt waarom zij dat – door de rechtbank met een uitgebreide motivering niet gedeelde – standpunt huldigt, is de Raad evenwel van oordeel dat er onvoldoende grond was om opposante (kennelijk) niet-ontvankelijk te verklaren.
Uit het vorenstaande volgt dat het namens opposante gedane verzet gegrond dient te worden verklaard.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:55, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervalt de uitspraak waartegen verzet is gedaan en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Met toepassing van artikel 8:55 van de Awb wordt daarom beslist zoals hierna in rubriek III is aangegeven.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.
GdJ