ECLI:NL:CRVB:2005:AT7816

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4696 WUBO-E
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaald verzoek om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer met betrekking tot psychische klachten en oorlogsgeweld

In deze zaak gaat het om een herhaald verzoek van eiser om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Eiser, geboren in 1936 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft eerder een aanvraag ingediend die door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad is afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het standpunt dat de psychische klachten van eiser niet het gevolg zijn van oorlogsgeweld, maar voortkomen uit andere oorzaken, zoals een autoritaire opvoeding en affectieve verwaarlozing na het overlijden van zijn ouders.

Eiser heeft tegen het besluit van 27 augustus 2003 beroep ingesteld, waarbij hij zijn standpunt heeft toegelicht in een aanvullend beroepschrift. De verweerster heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is behandeld op de zitting van 28 april 2005. Eiser is in persoon verschenen, terwijl verweerster werd vertegenwoordigd door J.A. Groeneveld.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 9 juni 2005 geoordeeld dat de verweerster in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen om de erkenning van eisers psychische klachten als gevolg van oorlogsomstandigheden niet te herzien. De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek geen nieuwe inzichten heeft opgeleverd die de eerdere afwijzing zouden kunnen onderbouwen. De Raad heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

03/4696 WUBO-E
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 27 augustus 2003, kenmerk JZ/X70/2003/533, heeft verweerster ten aanzien van eiser uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift heeft eiser aangegeven waarom hij zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 28 april 2005. Aldaar is eiser in persoon verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, geboren in 1936 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in maart 1999 bij verweerster een aanvraag ingediend, primair er toe strekkend dat hij wordt erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 29 oktober 1999, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 augustus 2000. Daarbij is erkend dat eiser is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet, maar voorts is overwogen dat niet is voldaan aan de ingevolge de Wet voor erkenning tevens geldende eis dat sprake is van lichamelijk en/of psychisch letsel ten gevolge van dat oorlogsgeweld dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit. Verweerster heeft daarbij in navolging van haar geneeskundig adviseur het standpunt ingenomen dat de bij eiser bestaande psychische klachten met het oorlogsgeweld geen verband houden, maar zijn ontstaan door duidelijk andere oorzaken. Blijkens de gedingstukken is dit standpunt gebaseerd op bij eiser verricht medisch onderzoek door de arts R.J. Roelofs, die heeft geoordeeld dat de bij eiser aanwezige psychische klachten niet te relateren zijn aan de voor de Wet in aanmerking te nemen calamiteiten, maar in hoofdzaak samenhangen met de opvoedingssituatie in een gezin met een zeer autoritaire vader alsmede met affectieve verwaarlozing in de periode volgend op het kort na elkaar overlijden van zowel de vader als de moeder.
Bij uitspraak van 15 november 2001, kenmerk 00/5015 WUBO, heeft de Raad het door eiser tegen laatstgenoemd besluit ingediende beroep ongegrond verklaard.
In mei 2002 heeft eiser bij verweerster een verzoek ingediend om herziening van haar eerder ingenomen standpunt. Het verzoek van eiser is ondersteund door een schrijven van 27 juli 2002 van drs. D.H.D. Mac Gillavry, psycholoog/ psychotherapeut te Doorn.
Dit verzoek van eiser is voor verweerster aanleiding geweest hem te doen onderwerpen aan een onderzoek door
H.S.R. Witte, psychiater te Amersfoort, die op 12 november 2002 omtrent zijn bevindingen heeft gerapporteerd. Op basis van dit rapport heeft de geneeskundig adviseur van de Pensioen- en Uitkeringsraad, P. Windels, vastgesteld dat het actuele psychiatrische keuringsverslag een zelfde beeld geeft omtrent de oorzaken van de bij eiser bestaande psychische klachten en dat er mitsdien geen gronden zijn deze klachten thans als gevolg van de voor de Wet in aanmerking te nemen oorlogsomstandigheden te zien.
Bij besluit van 23 januari 2003 heeft verweerster het verzoek van eiser afgewezen en na door hem gemaakt bezwaar deze afwijzing bij het thans bestreden besluit gehandhaafd.
De Raad overweegt als volgt.
Het door eiser ingediende verzoek strekt ertoe dat verweerster haar eerder ingenomen standpunt dat eisers psychische klachten uit duidelijk andere oorzaken dan de oorlogsomstandigheden zijn ontstaan, in het voordeel van eiser herziet.
Ingevolge artikel 61, derde lid, van de Wet, is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door haar genomen besluit in het voordeel van de bij de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is discretionair van aard. Dat brengt mee dat de Raad zich heeft te beperken tot een terughoudende toetsing van het bestreden besluit.
De Raad moet vaststellen dat uit het ten behoeve van de onderhavige aanvraag uitgevoerde medisch/psychiatrische onderzoek omtrent de oorzaken van de bij eiser aanwezige psychische klachten een zelfde beeld naar voren komt als uit het ten behoeve van eisers eerdere aanvraag verrichte onderzoek. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat verweerster niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot haar besluit om niet tot herziening van haar eerder ingenomen standpunt over te gaan. In hetgeen door eisers behandelend psychotherapeut drs. D.H.D. Mac Gillavry naar voren is gebracht, heeft de Raad geen aanleiding gevonden tot een ander oordeel te komen, nu deze psychotherapeut bij zijn beoordeling van eisers psychische klachten geen onderscheid aanbrengt tussen de niet aan de oorlogsomstandigheden te relateren traumatische ervaringen van eiser en die ervaringen die samenhangen met door hem meegemaakte calamiteiten in de zin van de Wet.
Dit betekent dat het beroep van eiser ongegrond verklaard moet worden.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.