ECLI:NL:CRVB:2005:AT7839
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.L.M.J. Stevens
- Rechtspraak.nl
Afwijzing erkenning als burgeroorlogsslachtoffer wegens onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juni 2005 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, die erkend wilde worden als burgeroorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Eiseres, geboren op 2 augustus 1931 in het voormalige Nederlands-Indië, had in september 2003 een aanvraag ingediend voor erkenning en een periodieke uitkering, waarbij zij stelde dat zij gezondheidsklachten had opgelopen door oorlogservaringen. Het bestreden besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat op 18 februari 2004 was genomen, wees deze aanvraag af, omdat niet voldoende was aangetoond dat eiseres daadwerkelijk was getroffen door oorlogsgeweld.
Tijdens de zitting op 9 mei 2005, waar eiseres en haar gemachtigde R.W. Houtters aanwezig waren, werd het beroep behandeld. De Raad oordeelde dat de door eiseres aangevoerde oorlogservaringen, waaronder zware mishandeling en het getuige zijn van het doden van KNIL-soldaten, niet voldoende waren onderbouwd. De Raad stelde vast dat er geen aanvullende gegevens waren die de eigen verklaring van eiseres konden ondersteunen. De verklaring van haar broer, R. de Haan, werd ook niet als voldoende bewijs beschouwd, omdat deze niet op eigen waarneming berustte.
Daarnaast oordeelde de Raad dat het verblijf van eiseres in het Tjihapit-kamp tijdens de Bersiap-periode niet onder de werking van de Wet viel, aangezien dit kamp als beschermingskamp functioneerde. De Raad concludeerde dat de omstandigheden die eiseres had genoemd niet konden leiden tot erkenning als burgeroorlogsslachtoffer, en dat het bestreden besluit in rechte kon standhouden. De Raad besloot het beroep ongegrond te verklaren en wees een vergoeding van proceskosten af.