ECLI:NL:CRVB:2005:AT7840

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1549 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van auto en speciaal bed voor WUV-uitkeringsgerechtigde met psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juni 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, een WUV-uitkeringsgerechtigde met psychische klachten, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser had herhaaldelijk verzocht om vergoeding van kosten voor de aanschaf van een auto en een speciaal bed, maar zijn verzoeken werden steeds afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om de eerdere besluiten te herzien. Eiser had eerder al tegemoetkomingen ontvangen, maar deze waren op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV) niet meer gerechtvaardigd. De Raad oordeelde dat de somatische rugklachten van eiser niet in verband stonden met de vervolging en dat de psychische klachten niet voldoende waren om de gevraagde voorzieningen te rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit van de verweerster in stand kon blijven, omdat er geen medische indicatie was voor de gevraagde voorzieningen en de hulpbehoevende situatie van eisers echtgenote niet relevant was voor de beoordeling van zijn verzoeken. De Raad verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/1549 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 26 februari 2004, kenmerk JZ/Q70/2004/0137, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift - met bijlagen -, nadien nog aangevuld bij brief van 14 september 2004, is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 9 mei 2005. Aldaar is eiser, zoals hij tevoren heeft meegedeeld, in verband met huiselijke omstandigheden niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door
J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiser vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Aanvaard is daarbij dat de psychische klachten, inclusief de psychische verwerking van de rugklachten, alsmede gebitsklachten van eiser in verband staan met de vervolging en dat onder meer zijn (anatomische) rugklachten niet in het door de Wet vereiste verband met de vervolging staan.
Aan eiser is meermalen op grond van artikel 21 van de Wet een tegemoetkoming verstrekt in de aanschafkosten van een auto. Een strikt medische indicatie als bedoeld in artikel 20 van de Wet is in het geval van eiser niet aanwezig geacht.
Hoewel destijds voor deze voorziening in het kader van eisers uit de vervolging voortvloeiende ziekten of gebreken geen medische of medisch sociale indicatie aanwezig werd geacht, is aan eiser bij, ook na bezwaar gehandhaafd, besluit van
12 april 1989 nogmaals éénmalig een tegemoetkoming toegekend in verband met mogelijk bij hem gewekte verwachtingen. Zijn verzoek betreffende de aanschaf van een auto met automatische transmissie en uitbreiding van de tegemoetkoming in de autokosten tot meer dan 5000 kilometer per jaar werd afgewezen. Het beroep dat eiser tegen dit besluit heeft ingediend is door de Raad bij uitspraak van 10 januari 1992, nr. WUV 90/147, ongegrond verklaard.
Een in juni 1989 door eiser ingediende aanvraag om een voorziening ter zake van de kosten verbonden aan de aanschaf van een auto met automatische transmissie en het gebruik van een eigen auto meer dan 5000 kilometer per jaar heeft verweerster opnieuw afgewezen bij besluit van 17 oktober 1991, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 juli 1992, op de grond dat deze voorzieningen niet in verband staan met de ziekten of gebreken als gevolg van de vervolging ontstaan en dat deze vervolgingsgerelateerde ziekten of gebreken eiser niet beperken bij het gebruikmaken van openbaar vervoer.
Bij besluiten van gelijke datum heeft verweerster eisers aanvraag van juli 1989 afgewezen betreffende de vervanging van een matras, de aanschaf van een elektrisch verstelbaar bed en de aanschaf van beddengoed, eveneens op de grond dat deze voorzieningen niet in verband staan met de ziekten of gebreken als gevolg van de vervolging ontstaan.
Vervolgens heeft eiser in maart 1996 wederom bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning op grond van artikel 20 van de Wet van voorzieningen ter zake van de kosten van aanschaf van een auto, een autoverzekering en het gebruik van eigen auto tot 10.000 kilometer. Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 29 oktober 1996, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 februari 1997, op grond van de overweging dat in verband met uit de vervolging voortvloeiende psychische klachten geen medische of medisch-sociale indicatie aanwezig is die toekenning van de gevraagde voorziening rechtvaardigt, aangezien er bij eiser geen totale beperking is ten aanzien van het gebruik van openbaar vervoer. Het beroep dat eiser tegen dit besluit heeft ingediend is door de Raad bij uitspraak van
30 december 1999, nr. 97/2220 WUV, ongegrond verklaard, waarbij de Raad tevens in aanmerking heeft genomen dat zich in de medische situatie van eiser geen wijziging had voorgedaan.
In juli 2003 heeft eiser zich nogmaals gewend tot verweerster met een tweetal aanvragen, een om toekenning van een voorziening in de kosten van aanschaf van een auto, autogebruik tot 10.000 kilometer per jaar, grote reparaties en all-riskverzekering en een om toekenning van een elektrisch verstelbaar bed plus bijbehorende matras.
Eiser heeft daartoe aangevoerd dat zijn echtgenote in 2002 een herseninfarct heeft gehad waardoor zij sterk hulpbehoevend is geworden en zijn eigen situatie verslechterd is. Hij heeft aangegeven dat zij aangewezen is op een elektrisch verstelbaar bed, zodat hij het zijne heeft afgestaan, en dat een auto voor hen nu onmisbaar is.
Deze aanvragen heeft verweerster afgewezen bij besluit van 24 november 2003, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit op de grond - kort samengevat - dat beide gevraagde voorzieningen eerder zijn afgewezen omdat zij op grond van de ziekten of gebreken die in verband staan met de vervolging naar het oordeel van verweerster niet medische noodzakelijk of medisch sociale wenselijk waren en dat er geen relevante nieuwe gegevens of gewijzigde omstandigheden zijn die verweerster aanleiding geven haar eerder besluiten te herzien.
Eiser kan zich met dat besluit niet verenigen.
De Raad dient de vraag te beantwoorden of, gelet op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad het volgende.
Gelet op de hierboven vermelde gegevens concludeert de Raad dat bij herhaling is vastgesteld dat de somatische rugklachten van eiser niet in het met de Wet vereiste verband met de vervolging staan en dat het bezit van een auto met de daaraan verbonden kosten alsmede een elektrisch verstelbaar bed met toebehoren niet medisch of medisch sociaal zijn geïndiceerd op grond van de wel aan de vervolging gerelateerde klachten van eiser, te weten psychische klachten en gebitsklachten.
Verweerster heeft de hier aan de orde zijnde aanvragen mitsdien terecht geplaatst in het kader van een verzoek om herziening.
Ingevolge het bepaalde in artikel 61, tweede lid, van de Wet is verweerster bevoegd, op daartoe door of vanwege de belanghebbende gedane aanvraag, een door haar gegeven besluit in het voordeel van de betrokkene te herzien.
Deze bevoegdheid is van discretionaire aard, hetgeen betekent dat eiser een ruime beoordelingsvrijheid toekomt. Dit brengt mee dat de rechter het besluit slechts terughoudend kan toetsen. Daarbij staat bij verzoeken om herziening als waarvan hier sprake is centraal de vraag of eiser bij zijn verzoeken dan wel in bezwaar nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aan verweerster bij het nemen van haar besluiten van laatstelijk 29 oktober 1996 en 17 oktober 1991 niet bekend waren en waarin verweerster aanleiding had moeten vinden dat besluit te herzien.
Van dergelijke gegevens is de Raad niet gebleken.
Uit hetgeen eiser bij zijn aanvragen heeft vermeld komt niet naar voren dat er bij eiser sprake is van verergerde of nieuwe vervolgingsgerelateerde klachten. Evenmin heeft hij nieuwe medische verklaringen overgelegd waaruit onontkoombaar zou kunnen blijken dat het destijds en bij herhaling gegeven medisch oordeel dat de somatische rugafwijking van eiser uit duidelijk andere oorzaken dan de vervolging voortkomt, onjuist is.
Eiser stelt dat verweerster een nieuw onderzoek had moeten instellen, dat de bewijslast niet bij eiser ligt omdat een omgekeerde bewijslast geldt. Maar met de door eiser bedoelde zogenoemde “omgekeerde bewijslast”, neergelegd in
artikel 7, tweede lid, van de Wet, is destijds reeds rekening gehouden. Bij een verzoek om herziening is het allereerst aan degene die herziening vraagt om met nieuwe gegevens te komen waaruit kan blijken dat er een van belang zijnde wijziging is gekomen in zijn medische situatie of dat verweerster een onjuiste beslissing heeft genomen. Dergelijke gegevens heeft eiser niet overgelegd. Ook anderszins is niet gebleken dat eiser thans geheel beperkt is met betrekking tot het gebruik van openbaar vervoer, inclusief het gebruik van een taxi. Evenmin heeft hij inzichtelijk gemaakt dat hij nu extra kosten moet maken voor het onderhouden van maatschappelijke contacten tot 10.000 km op jaarbasis.
Eisers argumenten om voor de gevraagde voorzieningen in aanmerking te worden gebracht berusten vooral en in de eerste plaats op de hulpbehoevende situatie waarin zijn echtgenote is komen te verkeren. De echtgenote van eiser is evenwel geen vervolgde in de zin van de Wet zodat aan haar geen voorzieningen ingevolge de Wet kunnen worden toegekend.
Dat eiser in het verleden wel in aanmerking is gebracht voor kosten verbonden aan de aanschaf van een auto is juist, maar bij besluit van 12 april 1989 is hem tevens meegedeeld dat het toen voor de laatste keer was. Het beroep van eiser tegen dat besluit is ongegrond verklaard.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit besluit in rechte kan standhouden.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proces-kosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.