ECLI:NL:CRVB:2005:AT7857

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5251 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor reis naar Indonesië ter verwerking van verleden en psychische blokkades

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij een aanvraag voor vergoeding van reis- en verblijfskosten naar Indonesië is afgewezen. Eiser, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft psychische klachten die verband houden met zijn verleden als vervolgde. Hij heeft een vervolgaanvraag ingediend om een vergoeding voor een reis naar Indonesië, die hij wil maken om het verleden te verwerken en psychische blokkades op te heffen. De verweerster heeft deze aanvraag afgewezen op basis van medische adviezen, waarin werd gesteld dat de reis niet medisch noodzakelijk was en niet voldeed aan de richtlijnen voor therapeutische reizen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er geen sprake was van een voorgeschreven reis in het kader van een psychotherapeutische behandeling. De Raad heeft de argumenten van eiser, waaronder de emotionele impact van het verlies van zijn vader, overwogen, maar kwam tot de conclusie dat verweerster terecht had geweigerd de vergoeding toe te kennen. De Raad oordeelde dat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten voor een vergoeding op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, omdat er geen strikt medische noodzaak was aangetoond voor de reis.

De Raad heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Er zijn geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten, aangezien de Raad geen aanleiding zag om af te wijken van de gebruikelijke regels. De uitspraak werd gedaan op 16 juni 2005, waarbij de Raad de belangen van eiser en de richtlijnen voor therapeutische reizen zorgvuldig heeft afgewogen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/5251 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 26 augustus 2004, kenmerk JZ/B70/2004/0577, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift (met bijlagen) heeft eiser uiteengezet waarom hij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien heeft eiser zich verschillende malen tot de Raad gewend en heeft daarbij aan de Raad doen toekomen een schrijven d.d. 28 februari 2005 afkomstig van W. Postma, psychiater te Deventer.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 9 mei 2005. Daar is eiser in persoon verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiser, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, vervolgde in de zin van de Wet. Verweerster heeft aanvaard dat de bij eiser bestaande psychische klachten, hoofdpijn, hoge bloeddruk, incontinentie en oogklachten in of door de vervolging zijn ontstaan of verergerd. Aan eiser is in het kader van de Wet enige malen een voorziening toegekend ter zake van extra vakantie (met begeleiding) laatstelijk over de jaren 2004, 2005 en 2006.
In februari 2004 heeft eiser bij verweerster een vervolgaanvraag ingediend om toekenning van een vergoeding ter zake van de kosten verbonden aan een reis naar Indonesië, dit ter verwerking van het verleden en psychische blokkades op te heffen. Eiser heeft aangegeven dat hij die reis wenst te maken in verband met het bezoeken van de rampplek waar zijn vader, na de torpedering van de Junyo Maru, vermist is geraakt en hem zo de laatste eer te kunnen bewijzen.
Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 14 juni 2004, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de - aan medische adviezen ontleende - grond dat de gevraagde voorziening in verband met de uit de vervolging voortvloeiende klachten niet medisch noodzakelijk is. Verweerster heeft daarbij overwogen - kort gezegd - dat niet is gebleken dat er sprake is van een voorgeschreven reis in het kader van een psychotherapeutische behandeling.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Gezien de aard van de gevraagde voorziening acht verweerster een vergoeding op grond van artikel 20 van de Wet slechts mogelijk indien voor de reis een strikt medisch noodzaak aanwezig is. Een dergelijk noodzaak acht verweerster slechts aanwezig indien - zoals ter zitting nader toegelicht - wordt voldaan aan richtlijnen die zij hanteert ten aanzien van therapeutische reizen, te weten:
a. er is sprake van onverwerkt verdriet, onverwerkte rouw en/of gevoelens van machteloosheid en vernedering die het leven ziekelijk beïnvloeden;
b. het bezoek dient als hiërarchisch eindpunt deel uit te maken van een psychotherapeutisch behandelproces en er moet een positief resultaat van verwacht worden;
c. er is voorafgaande aan de reis een therapeutisch behandelplan;
d. na afloop van de reis vindt een evaluatie plaats.
De Raad heeft al eerder uitgesproken een dergelijke benadering van verweerster, gelet op de aard van de gevraagde voorziening en de daarmee gemoeide kosten, in zijn algemeenheid niet onjuist of onredelijk te achten.
Aan de hand van de voorhanden gegevens, waaronder het door eiser ingevulde vragenformulier, stelt de Raad vast dat niet is gesteld noch is gebleken dat onderhavige reis in het kader van een psychotherapeutische behandelplan aan eiser is voorgeschreven, zodat om die reden al niet is voldaan aan de voor de toekenning van de gevraagde voorziening door verweerster gestelde vereisten.
Ook uit het nader overgelegde schrijven van de psychiater Postma komt dit niet naar voren.
In hetgeen eiser ter zitting - op invoelbare wijze - nog heeft aangevoerd over de invloed die het gemis van zijn vader heeft gehad op zijn leven, ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat verweerster in dit geval een uitzondering had moeten maken.
Dit te minder nu uit het door verweerster bij de psychiater J.D.J. Tilanus, die eiser eerder had onderzocht, terzake ingewonnen advies naar voren komt, dat het niet in het belang van eisers psychische gezondheid is om buiten een daarop gerichte psychotherapie een zodanige reis te maken.
Verweerster heeft dan ook terecht en op goede gronden geweigerd eiser ingevolge de Wet een vergoeding voor de onderwerpelijke reis te verlenen.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit besluit in rechte kan standhouden.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.