ECLI:NL:CRVB:2005:AT7865
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.L.M.J. Stevens
- Rechtspraak.nl
Toekenning van voorzieningen op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en causaliteit van dwarslaesie
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 16 juni 2005, gaat het om een beroep van eiser, een vervolgde en uitkeringsgerechtigde, tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser had een vervolgaanvraag ingediend voor de toekenning van bijzondere voorzieningen in verband met een dwarslaesie, die hij in augustus 2003 had ingediend. De verweerster had deze aanvraag geweigerd, met als argument dat de dwarslaesie was ontstaan door een bloeding als gevolg van een aangeboren misvorming van het vaatstelsel, en niet door een verwonding gerelateerd aan de vervolging die eiser had ondergaan.
Eiser betwistte de opvatting van verweerster over de causaliteit van de dwarslaesie en voerde aan dat er een verband was met de door hem ondergane vervolging. De Raad overwoog dat de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die de afwijzing van de aanvraag ondersteunden, goed onderbouwd waren. De Raad concludeerde dat er geen medische gegevens waren die de stelling van eiser konden onderbouwen dat de dwarslaesie in verband stond met de vervolging.
De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep ongegrond, omdat het bestreden besluit van verweerster in rechte standhield. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten, en dat de beslissing van verweerster goed gemotiveerd was op basis van de beschikbare medische informatie. De zaak benadrukt het belang van de causaliteit in het bestuursrecht, vooral in zaken die verband houden met de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.