ECLI:NL:CRVB:2005:AT8045

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6066 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om bijzondere bijstand voor managementopleiding

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. P. Goettsch, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 31 oktober 2003 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 26 maart 2002 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw), na het verstrijken van de maximale duur van zijn Werkloosheidswet-uitkering op 25 maart 2002.

Appellant had op 2 september 2002 verzocht om bijzondere bijstand voor de kosten van een tweejarige managementopleiding bij het Instituut Nimbas te Utrecht. Dit verzoek werd afgewezen bij besluit van 12 september 2002, omdat de opleiding niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat, volgens artikel 39 van de Abw, alleenstaande of gezinnen recht hebben op bijzondere bijstand als zij niet over de middelen beschikken om noodzakelijke kosten van het bestaan te dekken. De Raad concludeerde dat de kosten van de managementopleiding niet als noodzakelijke kosten konden worden aangemerkt, gezien het al bereikte opleidingsniveau van appellant. De Raad benadrukte dat voor personen met een universitaire opleiding, zoals appellant, het bestaande opleidingsniveau voldoende basis vormt voor (her)inschakeling in de arbeidsmarkt.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd uitgesproken op 21 juni 2005 door mr. Th.C. van Sloten, met mr. P.C. de Wit als griffier.

Uitspraak

03/6066 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. P. Goettsch advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2003, reg.nr. 02/5647 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 31 meii 2005, waar voor appellant is verschenen mr.Goettsch, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr M. Diderich. werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontvangt in aansluiting op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet, waarvan de maximale duur op 25 maart 2002 was verstreken, sinds 26 maart 2002 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw).
Appellante heeft in 2000 een universitaire studie rechtsgeleerdheid afgerond. Op 2 september 2002 heeft appellant gedaagde verzocht om bijzondere bijstand in de kosten van een tweejarige managementopleiding bij het instituut Nimbas te Utrecht.
Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 12 september 2002 op de grond dat deze opleiding voor hem niet noodzakelijk is.
Bij besluit van 12 september 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 21 augustus 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 31 oktober 20023 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
De door appellant thans aangevraagde vergoeding betreft het volgen van een managementopleiding op Hbo-niveau. Voor degenen die, zoals appellant, een opleiding op het niveau van wetenschappelijk onderwijs hebben genoten, geldt volgens vaste rechtspraak als uitgangspunt dat het al bereikte opleidingsniveau een voldoende basis vormt voor de (her)inschakeling in arbeid. De door en namens appellant aangevoerde omstandigheden rechtvaardigen niet dat in zijn geval van dit uitgangspunt wordt afgeweken. De Raad merkt daarbij op dat op grond van artikel 113, tweede lid, van de Abw in beginsel alle arbeid passend is die voor de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende berekend is, met uitzondering van arbeid op grond van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de kosten van de managementopleiding bij het Instituut Nimbas niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw.
In hetgeen met betrekking tot de Regeling noodzakelijke scholing namens appellant is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr.Th.C. van Sloten, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) P.C. de Wit.
RB0706