ECLI:NL:CRVB:2005:AT8055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2003 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om terug te komen op intrekking van AAW/WAO-uitkering en de beoordeling van nieuwe feiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.H. Samama, heeft hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn uitkering op basis van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (WAO) per 11 maart 1996. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 18 mei 2005, waarbij appellant in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde. Gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is niet verschenen.

De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die een terugkeer op het eerdere besluit rechtvaardigen. Appellant heeft aangevoerd dat de informatie van zijn huisarts en psychiater niet nieuw was op het moment van de eerdere beslissing en dat gedaagde niet had mogen volstaan met een afwijzing op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigt echter dat gedaagde bevoegd was om het verzoek van appellant af te wijzen, aangezien er geen nieuwe medische aspecten zijn aangedragen die de intrekking van de uitkering zouden kunnen rechtvaardigen.

De Raad concludeert dat de eerdere beslissing van 7 maart 1996 in rechte vaststaat en dat gedaagde terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om terug te komen op deze beslissing. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk, in tegenwoordigheid van griffier mr. A. van Netten, op 15 juni 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2003 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. M.H. Samama, advocaat te `s-Gravenhage, op bij aanvullend beroepschrift ingediende gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank `s-Gravenhage op 27 maart 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg.nr. AWB 02/1567 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 18 mei 2005, waar appellant in persoon is verschenen, vergezeld door zijn buurman (tolk) en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Samama (voornoemd), en waar gedaagde - met kennisgeving - niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Ten grondslag aan dit geding ligt een door bij uitspraak van de Raad van 19 februari 1998 (reg.nr. 97/2629 AAWAO) onherroepelijk geworden besluit van 7 maart 1996, waarin de uitkering van appellant ingevolge de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (WAO) per 11 maart 1996 is ingetrokken.
Appellant heeft gedaagde bij brief van 17 februari 2000 verzocht om terug te komen op het besluit van 7 maart 1996. Reden van dit verzoek is een brief van huisarts Panday van 14 februari 2000, waarin deze vermeldt dat appellant sinds 1994 lijdt aan colitis en dat hij een tuberculeuze pericarditis heeft doorgemaakt.
Na bestudering van het dossier door verzekeringsarts N.L. van Luntesburg, die tot de conclusie komt dat er geen nieuwe medische aspecten zijn aangedragen, heeft gedaagde het verzoek bij besluit van 7 juni 2001 afgewezen op de grond dat sedert 11 maart 1996 geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die het terugkomen op de beschikking van
7 maart 1996 rechtvaardigen.
In de bezwaarprocedure is namens appellant tevens een brief van 18 juli 2001 van zenuwarts G.T. Calor overgelegd, waarin Calor schrijft dat bij appellant sprake is van een angst-depressief-pijnmengbeeld bij een opgebrande man waarbij het draaglast-krachtevenwicht is verstoord. Nadat bezwaarverzekeringsarts J.W. Jeensma op 13 december 2001 een rapport had uitgebracht, is bij het bestreden besluit van 11 april 2002 het bezwaar van appellant met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is voldaan aan de eis van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Appellant is van mening dat gedaagde inhoudelijk de hele procedure doorlopen heeft nu door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts een rapport is uitgebracht, en dat na zo een inhoudelijke beoordeling gedaagde niet had mogen volstaan met een afwijzing gemotiveerd op artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
De Raad oordeelt als volgt.
Bij besluit van 7 maart 1996 heeft gedaagde de uitkering van appellant ingevolge de AAW en de WAO per 11 maart 1996 ingetrokken. Dit besluit is in rechte ontastbaar geworden. Het thans aan de orde zijnde verzoek van appellant van 17 februari 2000 strekt ertoe dat gedaagde van dit eerdere besluit terugkomt.
Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
De Raad stelt vast dat bezwaarverzekeringsarts Jeensma in het kader van zijn onderzoek appellant voor het spreekuur heeft opgeroepen. Evenals de rechtbank ziet de Raad hierin geen beletsel voor gedaagde om het verzoek van appellant met toepassing van artikel 4:6 van de Awb af te wijzen, nu voor de beoordeling van de door appellant aangevoerde medische stellingen enig medisch onderzoek moeilijk achterwege kan blijven. Uit de onderliggende stukken blijkt geenszins dat gedaagde de gehele voorliggende situatie opnieuw heeft getoetst.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat gedaagde terecht geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aanwezig heeft geacht. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de informatie van de huisarts reeds bekend was op de datum in geding (11 maart 1996) en dat de informatie van psychiater Calor, waar appellant pas sinds 1997 onder behandeling is - hetgeen ook bekend was ten tijde van de uitspraak van de Raad van 19 februari 1998 - ook geen aanleiding geeft voor het oordeel dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
Gedaagde was dan ook bevoegd om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, het verzoek af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met te verwijzen naar het besluit van 7 maart 1996. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
Het bovenstaande leidt ertoe dat de aangevallen aanspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Aldus gegeven door mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk, in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2005.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) A. van Netten.