ECLI:NL:CRVB:2005:AT8082

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3957 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WAZ-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en procedurele gebreken

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een WAZ-uitkering aan een appellant die directeur was van een wapen- en sportartikelenzaak. De appellant heeft een aanvraag voor een WAZ-uitkering ingediend vanwege arbeidsongeschiktheid door rug-, schouder- en pijnklachten. De verzekeringsarts J.J. Smits heeft vastgesteld dat de appellant niet arbeidsongeschikt is voor zijn eigen werk, omdat zijn klachten niet consistent zijn met zijn functioneren en hij geen adequaat herstelgedrag vertoont. De bezwaarverzekeringsarts N. Visser heeft deze diagnose bevestigd en geconcludeerd dat de appellant niet kan aantonen wanneer zijn klachten zijn begonnen of verergerd.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard, omdat er een procedureel gebrek was: er had een tweede hoorzitting moeten plaatsvinden na het arbeidskundig rapport. De rechtbank heeft echter de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, wat betekent dat de afwijzing van de WAZ-uitkering niet werd teruggedraaid. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de wachttijd voor arbeidsongeschiktheid was begonnen en dat hij niet meer in staat was zijn werk te verrichten. Hij heeft ook geklaagd over het gebrek aan informatie van zijn behandelende artsen en heeft vergoeding van proceskosten en schadevergoeding geëist.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit berust op zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen aanleiding was voor het inwinnen van meer recente informatie, aangezien de appellant de laatste twee jaar niet onder behandeling was. De Raad concludeert dat de appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende 52 weken arbeidsongeschikt was en dat een arbeidskundig onderzoek niet nodig was, omdat niet vaststond dat de appellant 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/3957 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft R.T. van Baarlen, werkzaam bij de Fiscount Adviesgroep te Zwolle, op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Leeuwarden op 26 juni 2003, onder nummer 02/1086 WAZ, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 18 mei 2005, waar namens appellant is verschenen R.T. van Baarlen, voornoemd, en waar namens gedaagde is verschenen T. Hollander, werkzaam bij het UWV.
II. MOTIVERING
Appellant was directeur/grootaandeelhouder van een B.V., waarin een wapenhandel annex sportartikelenzaak/dumpshop was ondergebracht. Op 6 juni 2000 heeft hij een aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschikt- heidsverzekering zelfstandigen (WAZ) ingediend wegens sedert 10 april 1999 bestaande arbeidsongeschiktheid. Na onderzoek op 15 augustus 2000 heeft verzekeringsarts J.J. Smits blijkens zijn rapport van 12 september 2000 als diagnose gesteld chronische aspecifieke rugklachten, chronisch pijnsyndroom, schouderklachten rechts en ontbrekend gebruik van de linkerhand wegens een aangeboren afwijking. Smits acht de claim van appellant ten aanzien van het huidig functioneren niet consistent met het dagverhaal, de bevindingen van zijn eigen onderzoek en de informatie van de behandelende sector. Appellant heeft hem niet duidelijk kunnen maken waarom hij met zijn klachten zijn eigen werk niet meer zou kunnen verrichten. Bovendien is volgens Smits geen sprake van adequaat herstelgedrag, nu de in de afgelopen twee jaar geadviseerde therapie niet heeft plaatsgevonden, waardoor de functie van het spierkorset van appellant nog verder is verslechterd en een chronisch pijnsyndroom is ontstaan. Smits heeft appellant niet arbeidsongeschikt geacht voor het eigen werk en is van oordeel dat in de afgelopen 2 1/2 jaar ook geen periode van 52 weken is aan te wijzen dat appellant arbeidsongeschikt is geweest. Vervolgens heeft gedaagde bij besluit van 7 november 2000 appellants aanvraag van een WAZ-uitkering afgewezen.
Bezwaarverzekeringsarts N. Visser heeft appellant onderzocht, de diagnose van Smits bevestigd en vastgesteld dat appellant niet kan aangeven wanneer de huidige klachten zijn begonnen c.q. toegenomen. Hij acht de sedert 1975 bestaande rugklachten wel plausibel, maar hij acht niet plausibel dat appellant daarmee zijn werk niet meer zou kunnen verrichten. Vervolgens heeft Visser uit zorgvuldigheidsoverwegingen bezwaararbeidsdeskundige G. Huisman gevraagd een onderzoek te doen naar het werk van appellant. Uit het rapport van Huisman van 19 april 2002 blijkt dat appellant een winkel runde waar wapens en munitie werden verkocht annex sportkleding en sport-, camping- en dumpartikelen, en dat hij tevens wapens repareerde. Appellant runde deze zaak alleen, maar had de laatste jaren wel hulp bij het laden en lossen. Huisman heeft geconstateerd dat het bedrijf in het voorjaar van 1999 is opgeheven nadat de vergunning op last van justitie was ingetrokken. Hieruit heeft hij geconcludeerd dat de beëindiging van zijn werkzaamheden door appellant lijkt samen te vallen met de bedrijfsbeëindiging. Hij concludeert voorts dat ook vanuit arbeidskundig oogpunt de wachttijd van 52 weken niet is doorlopen. Vervolgens heeft gedaagde bij besluit van 3 september 2002 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard omdat na het uitbrengen van het arbeidskundig rapport een tweede hoorzitting achterwege is gebleven en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten met bepalingen ten aanzien van proceskosten en griffierecht.
Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de wachttijd is aangevangen op uiterlijk 1 april 1999 en is geëindigd op 1 april 2000. Appellant had al enige jaren een medewerker nodig voor laden en lossen. Hij was niet meer geschikt voor zijn werk omdat hij dat deel van het werk niet meer zelf kon doen. Gedaagde heeft nagelaten informatie in te winnen bij de orthopedisch chirurg, de neuroloog en de chirurg bij wie appellant onder behandeling was. Appellant meent dat een arbeidskundig onderzoek conform het Schattingsbesluit had moeten plaatshebben. Voorts vordert appellant vergoeding van proceskosten en schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. Tenslotte begrijpt appellant niet uit welk besluit de in stand gelaten rechtsgevolgen voortvloeien nu het bestreden besluit is vernietigd.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad stelt vast dat de rechtbank het bestreden besluit heeft vernietigd vanwege een procedureel gebrek, maar door instandlating van de rechtsgevolgen het vernietigde besluit ten materiële heeft onderschreven. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit hebben derhalve hun gelding behouden. De Raad acht het hoger beroep van appellant gericht tegen de instandlating van de rechtsgevolgen door de rechtbank.
De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit berust op zorgvuldig medisch onderzoek. Appellant is onderzocht door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts en er was informatie van de voormalige behandelaars van appellant aanwezig. Voor het inwinnen van meer recente informatie is terecht geen aanleiding gezien, nu appellant, naar hij zelf heeft verklaard, de laatste twee jaar niet meer onder behandeling was. De Raad begrijpt de conclusies van de verzekeringsartsen in die zin, dat appellant weliswaar beperkingen heeft, maar dat hij met die beperkingen jaren lang zijn bedrijf heeft kunnen uitoefenen en dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van een periode van 52 weken waarin zijn klachten zodanig waren toegenomen dat hij daardoor zijn arbeid niet kon verrichten. De Raad ziet in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding deze conclusie voor onjuist te houden.
Voorts overweegt de Raad dat een arbeidskundig onderzoek alleen is aangewezen wanneer vaststaat dat de betrokkene 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. In het geval van appellant was een arbeidskundig onderzoek dus niet nodig. Echter, nu toch een arbeidskundig onderzoek heeft plaats gehad, is er geen aanleiding de rapportage daarvan buiten beschouwing te laten. De Raad ziet in de bevindingen van de bezwaararbeidsdeskundige een bevestiging van de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsarts dat de wachttijd van 52 weken door appellant niet is doorlopen.
Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten en dient de uitspraak, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2005.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) A. van Netten.