ECLI:NL:CRVB:2005:AT8149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4952 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G.M. Simons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de overschrijding van de bezwaartermijn in sociale zekerheidszaken

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. L.C.H. Karstanje, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bezwaar van appellante tegen terugvorderingen van bijstandsuitkeringen niet-ontvankelijk was, omdat de bezwaartermijn was overschreden. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 7 maart 2005, waarbij appellante in persoon aanwezig was en gedaagde werd vertegenwoordigd door P. Schwachöfer. De Raad heeft vastgesteld dat de besluiten tot terugvordering van bijstand, genomen op 21 juli 1998 en 16 februari 1999, niet aan appellante waren toegezonden op een manier die haar in staat stelde om tijdig bezwaar te maken. Appellante stelde dat zij de besluiten nooit had ontvangen en pas later kennisnam van de terugvorderingen in het kader van een invorderingsprocedure. De rechtbank had echter geoordeeld dat er geen geloofwaardige ontkenning was van de ontvangst van de besluiten, waardoor de bezwaartermijn was overschreden zonder verschoonbare reden. De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat de bezwaartermijn terecht was overschreden. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4952 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. L.C.H. Karstanje, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 5 september 2003, reg.nr. NABW 03/446.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 maart 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. L.C.H. Karstanje en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door P. Schwachöfer, werkzaam bij de gemeente Bergen.
Partijen hebben na de sluiting van het onderzoek ter zitting nadere stukken ingezonden. De Raad heeft daarin aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 21 juli 1998, op 22 juli 1998 bij - niet aangetekende - brief verzonden aan het adres van appellante, heeft gedaagde de aan appellante verleende bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) over de periode van 1 oktober 1997 tot en met 30 april 1998 tot een bedrag van ƒ16.643,87 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 16 februari 1999, op 17 februari 1999 bij - niet aangetekende - brief verzonden aan het adres van appellante, heeft gedaagde de aan appellante verleende bijstand over de periode van 1 mei 1998 tot en met 30 november 1998 tot een bedrag van ƒ13.879,76 eveneens van haar teruggevorderd.
Bij brief van 4 juli 2002 heeft mr. Karstanje namens appellante bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 21 juli 1998 en 16 februari 1999.
Bij besluit van 25 maart 2003 heeft gedaagde het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Namens appellante heeft mr. Karstanje beroep ingesteld tegen het besluit van 25 maart 2003. Daarbij is aangevoerd dat appellante de besluiten van 21 juli 1998 en 16 februari 1999 niet heeft ontvangen en dat zij daarvan pas veel later, in het kader van de invorderingsprocedure, kennis heeft gekregen.
Bij de - uitvoerig gemotiveerde - aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 25 maart 2003 ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe geoordeeld dat geen sprake is van een niet ongeloofwaardige ontkenning door appellante van de ontvangst van de besluiten van 21 juli 1998 en 16 februari 1999, dat aldus ten aanzien van beide besluiten de bezwaartermijn is overschreden en dat geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen geheel. Hij voegt daaraan nog toe, dat niet is gebleken dat appellante ten tijde van (het nemen van en de verzending van) de besluiten van 21 juli 1998 en 16 februari 1999 reeds een gemachtigde had, zodat gedaagde beide besluiten terecht aan appellante zelf heeft toegezonden.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2005.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) L. Jörg.
JK/1365