E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. H.A. Schenke, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 maart 2004, reg.nr. AWB 03/2468.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken aan de Raad gezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 11 mei 2005, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schenke, en waar gedaagde zich - met voorafgaand bericht - niet heeft laten vertegenwoordigen.
De Raad gaat, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten.
Appellant heeft zich op 14 januari 2003 bij gedaagde gemeld om een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). Het naar aanleiding daarvan door appellant ingevulde aanvraagformulier is, blijkens de daarop geplaatste stempel, op
3 februari 2003 bij gedaagde binnengekomen.
Omdat bij de indiening van de aanvraag niet alle naar het oordeel van gedaagde benodigde gegevens waren overgelegd, heeft gedaagde bij brief van 12 maart 2003 appellant verzocht op 14 maart 2003 om 8.30 uur bij gedaagde te verschijnen en alsdan de nog ontbrekende gegevens, te weten het echtscheidingsconvenant en een huurcontract, over te leggen. Daarbij is tevens aan appellant medegedeeld dat de aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen indien de gevraagde nadere gegevens niet op deze datum zijn ingeleverd.
Appellant heeft naar aanleiding van de brief van 12 maart 2003 niet gereageerd.
Bij besluit van 19 maart 2003 heeft gedaagde vervolgens aan appellant, onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), medegedeeld dat de aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen, omdat appellant niet heeft voldaan aan het verzoek om op 14 maart 2003 de gevraagde gegevens in te leveren.
Bij besluit van 15 september 2003 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 19 maart 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 september 2003 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij is betoogd dat hij de brief van 12 maart 2003 nooit heeft ontvangen, doordat hij op die datum niet meer op zijn aanvankelijke adres woonde. Voorts is aangevoerd dat appellant de in die brief gevraagde gegevens ook niet had kunnen overleggen, omdat hij daarover niet beschikt.
De Raad stelt voorop dat gedaagde, gelet op artikel 66, eerste lid, van de Abw, in zijn brief van 12 maart 2003 op goede gronden om de daarin gevraagde gegevens heeft verzocht. Deze zijn immers noodzakelijk om inzicht te krijgen in de vermogenspositie en de woonsituatie van appellant, en daarmee ook voor de beoordeling van zijn recht op bijstand.
De brief van 12 maart 2003 is verzonden naar het adres waarop appellant op dat moment volgens de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven. Gesteld noch gebleken is dat appellant daaraan voorafgaand van enige adreswijziging melding heeft gemaakt aan gedaagde. Als gevolg van deze nalatigheid heeft appellant zichzelf de mogelijkheid ontnomen om tijdig de gevraagde gegevens over te leggen dan wel gemotiveerd uiteen te zetten waarom hij daarover niet kon beschikken, hetgeen voor zijn rekening komt.
Gedaagde was derhalve bevoegd om toepassing te geven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Niet kan worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2005.