ECLI:NL:CRVB:2005:AT8236

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1648 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • M.C.M. van Laar
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen credit-correctienota’s voor thuiswerksters

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gegrond werd verklaard. De rechtbank had het bezwaar van appellante tegen eerdere besluiten van 21 augustus 2002, die betrekking hadden op credit-correctienota’s voor thuiswerksters, niet-ontvankelijk verklaard. Appellante heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de verzekeringsplicht van twee specifieke thuiswerksters, wat heeft geleid tot de onaantastbaarheid van die uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de eerdere uitspraak van de rechtbank van 31 december 1999, waarin de verzekeringsplicht van de twee thuiswerksters werd bevestigd, formele rechtskracht heeft verkregen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank in een latere uitspraak haar grieven tegen de berekeningswijze van de premielonen als prematuur heeft bestempeld. De Raad oordeelt echter dat er geen nieuw besluit is genomen dat rechtsgevolg heeft voor de twee thuiswerksters, waardoor het hoger beroep van appellante niet kan slagen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan in aanwezigheid van de griffier en openbaar uitgesproken op 9 juni 2005.

Uitspraak

04/1648 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij aanvullend beroepschrift van 26 april 2004 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 februari 2004 met kenmerk 03/472.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 april 2005, waar voor appellante zijn verschenen drs. M.A.B. Speetjens, werkzaam bij Marree & Van Uunen belastingadviseurs te Oisterwijk, en N.C.M. van den Houdt, controller, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. R. Hofland, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de feiten die ook de rechtbank in de aangevallen uitspraak van 16 februari 2004 als vaststaand heeft aangenomen.
Bij die uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van gedaagde van 22 januari 2003 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voorzover daarbij het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 21 augustus 2002 ongegrond is verklaard, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 22 januari 2003.
Het besluit van 22 januari 2003 is een beslissing op het bezwaar van appellante tegen de primaire besluiten van 21 augustus 2002, zijnde credit-correctienota’s die betrekking hebben op vervallen correcties ten aanzien van een aantal voor appellante werkzame thuiswerk(st)ers. Deze credit-correctienota’s hadden echter geen betrekking op de twee thuiswerksters [thuiswerksters] (hierna: [thuiswerkster 1] en [thuiswerkster 2]). Ten aanzien van [thuiswerkster 1] en [thuiswerkster 2] had de rechtbank al eerder in haar uitspraak van 31 december 1999 geconcludeerd dat gedaagde voor de jaren toen in geding terecht een dienstbetrekking had aangenomen tussen appellante en hen en dat gedaagde in verband daarmee terecht correctienota’s had opgelegd, terwijl de rechtbank wat betreft de berekening van die correctienota’s het systeem zoals door gedaagde gehanteerd niet onaanvaardbaar achtte. De rechtbank liet het toen bestreden besluit in stand voorzover het betrekking had op [thuiswerkster 1] en [thuiswerkster 2] en vernietigde het besluit slechts voorzover het betrekking had op de andere thuiswerk(st)ers. Het toen bestreden besluit is ten aanzien van [thuiswerkster 1] en [thuiswerkster 2] in rechte onaantastbaar geworden, nu tegen de uitspraak van de rechtbank van 31 december 1999 geen rechtsmiddel is aangewend en die uitspraak formele rechtskracht heeft verkregen.
Gedaagde heeft nadien geen nieuw besluit ten aanzien van de verzekeringsplicht of de premielonen van [thuiswerkster 1] en [thuiswerkster 2] genomen, doch slechts de eerdergenoemde credit-correctienota’s ten aanzien van de andere thuiswerk(st)ers afgegeven, waartegen appellante geen rechtsmiddel heeft aangewend.
In hoger beroep beklaagt appellante zich erover dat haar thans de onaantastbaarheid van het oordeel van de rechtbank van 31 december 1999 wordt tegengeworpen, terwijl de rechtbank in een uitspraak van 9 november 2001 haar grieven tegen de berekeningswijze van de premielonen van [thuiswerkster 1] en [thuiswerkster 2] als prematuur heeft bestempeld. Hoewel de Raad de formulering van de rechtbank in de uitspraak van 9 november 2001 niet gelukkig acht, kan de Raad in het onderhavige geding toch niet anders concluderen dan dat het hoger beroep van appellante niet kan slagen, nu er geen besluit voorligt dat rechtsgevolg heeft ten aanzien van [thuiswerkster 1] en [thuiswerkster 2].
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. M.C.M. van Laar en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.
RB1006