ECLI:NL:CRVB:2005:AT8251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1858 ALGEM + 05/1118 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft een geschil tussen appellanten, waaronder [appellant 1], de moeder van de directeur/aandeelhouder van [appellante 2], en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, waarin werd medegedeeld dat de werkzaamheden van [appellant 1] niet verzekeringsplichtig zijn voor de sociale werknemersverzekeringswetten. De rechtbank had het beroep van [appellante 2] tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat het hoger beroep van [appellant 1] niet tijdig is ingediend. De beroepstermijn liep van 27 februari 2004 tot en met 9 april 2004, maar [appellante 2] heeft pas op 11 mei 2004 aanvullend beroep ingesteld. De Raad heeft geen verschoonbare redenen voor deze termijnoverschrijding kunnen vaststellen, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de strikte toepassing van de termijnen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft in zijn overwegingen ook gekeken naar de betrokkenheid van [appellant 1] bij de besluiten en de noodzaak om tijdig bezwaar of beroep in te stellen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/1858 ALGEM
05/1118 ALGEM
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellante 1], wonende te [plaatsnaam],
[appellante 2], gevestigd te [plaatsnaam], appellanten,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellanten heeft mr. D. Simons, werkzaam bij Hengeveld Advocaten te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 februari 2004, waarvan een afschrift is verzonden op 26 februari 2004 onder registratienummer 03/1461.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 21 april 2005. Namens appellanten zijn daar verschenen directeur/aandeelhouder van [appellante 2]
[betrokkene] en zijn vader [vader betrokkene], bijgestaan door mr. Simons. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F. Costa-Baioa, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
[appellante 1] (hierna: [appellant 1]) is de moeder van de directeur/aandeelhouder van het [appellante 2] (hierna: [appellante 2]). Bij besluit van 31 maart 2003 is [appellante 2] onder meer medegedeeld dat de door [appellant 1] ten behoeve van haar verrichte werkzaamheden niet verzekeringsplichtig worden geacht voor de sociale werknemersverzekeringswetten. Het tegen dit besluit door [appellante 2] gemaakte bezwaar is door gedaagde bij besluit van 31 juli 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het namens [appellante 2] tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Van die uitspraak is [appellant 1] tijdig in hoger beroep gekomen bij beroepschrift van 5 april 2004.
Bij aanvullend beroepschrift van 11 mei 2004 zijn namens [appellante 2] c.q. [appellant 1] de gronden van het hoger beroep aangevoerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep van [appellant 1]
De Raad stelt vast dat [appellant 1] geen bezwaar heeft ingesteld tegen het besluit van 31 maart 2003 dan wel beroep heeft ingesteld bij de rechtbank tegen het besluit van
31 juli 2003. Gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, dient de Raad derhalve te beoordelen of sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan het [appellant 1] niet kan worden verweten geen bezwaar dan wel beroep te hebben ingesteld. Van dergelijke feiten of omstandigheden is de Raad evenwel niet gebleken. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat ter zitting is bevestigd dat het [appellant 1] duidelijk was dat haar belang bij voornoemde besluiten rechtstreeks was betrokken en zij belanghebbende was in de zin van artikel 1:2 van de Awb. De Raad zal het hoger beroep van [appellant 1] dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Het hoger beroep van [appellante 2]
Ingevolge artikel 6:24 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De Raad stelt vast dat [appellante 2] eerst bij aanvullend beroepschrift van 11 mei 2004 van de aangevallen uitspraak in hoger beroep is gekomen en het beroepschrift derhalve niet tijdig is ingediend. De beroepstermijn strekte zich immers uit over de periode van 27 februari 2004 tot en met 9 april 2004. Nu de Raad niet is gebleken van verschoonbare redenen voor termijnoverschrijding zal hij het hoger beroep van [appellante 2] eveneens niet-ontvankelijk verklaren.
De Raad ziet tenslotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2005.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A. Kovács.
GG200605