E N K E L V O U D I G E K A M E R
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), appellant,
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 mei 2004 met kenmerk 03-1588.
Namens gedaagde heeft mr. C.J.M. Hendriks, advocaat te Utrecht, een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 2 juni 2005, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door T. Pot, werkzaam bij het Uwv, en waar voor gedaagde zijn verschenen mr. C.J.M. Hendriks en [directeur], directeur personeelszaken van gedaagde.
Voor een overzicht van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het vermelden van de volgende, voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijnde gegevens.
Naar aanleiding van een bij gedaagde uitgevoerde looncontrole, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 28 november 2002, heeft appellant bij besluiten van 18 december 2003, voorzover in hoger beroep van belang, over de jaren 1999 en 2000 correctienota’s opgelegd op de grond dat de PC-privé-regeling van gedaagde niet voldeed aan de voorwaarden van het Besluit PC Privé van 30 september 1998 (Stcrt. 1998, 196), hierna: het Besluit. De door gedaagde tegen die besluiten gemaakte bezwaren zijn door appellant bij besluit van 25 augustus 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met bepalingen betreffende de vergoeding van proceskosten en griffierecht het beroep van gedaagde tegen het besluit op bezwaar gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Zij is kort gezegd van oordeel dat de door gedaagde in het leven geroepen PC-privé-regeling niet in strijd is met het Besluit.
In hoger beroep heeft appellant dit oordeel gemotiveerd bestreden. Volgens appellant valt onder het in het Besluit genoemde contractloon ook het vakantiegeld. Aangezien de verlaging van het contractloon in het geval van gedaagde geen invloed heeft op de grondslag voor de berekening van het vakantiegeld is de PC- privé-regeling in strijd met het Besluit. Ook voldoet de PC- privé-regeling niet aan de besluiten van de belastingdienst van 23 november 1998, nr. DB98/968 M, BNB 1999/27 en V-N 1998/56.15, en 29 juli 1999, DB 99/2355V-N 1999/36.15, waarbij appellant zich heeft aangesloten en waarin als voorwaarde voor het fiscaal aanvaarden van een regeling met betrekking tot de vergoeding van door werknemers aangeschafte computers doorwerking van de verlaging van het contractloon in het vakantiegeld wordt gesteld.
Gedaagde heeft zich in verweer achter het oordeel van de rechtbank gesteld en voorts naar voren gebracht dat het contractloon is verlaagd met een bedrag gelijk aan de koopprijs inclusief BTW van de computer. Volgens gedaagde maakt het geen verschil of de verlaging van het contractloon de vorm heeft van een verlaging welke volledig ten laste komt van het reguliere brutoloon of van een verlaging welke daarnaast deels ten laste van het vakantiegeld komt.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder y, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV), zoals dit luidde ten tijde in geding, behoren niet tot het loon verstrekking en terbeschikkingstelling van computers en bijbehorende apparatuur, alsmede vergoedingen van de kosten daarvan, voorzover de waarde in het economisch verkeer in het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren niet meer bedraagt dan f 5000 en niet aannemelijk is dat zij niet mede dienen tot verwerving van het loon.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van dit artikelonderdeel blijkt dat daarmee werd beoogd om ontwikkelingen als de elektronische snelweg en telewerken te stimuleren door fiscale bijtelling voor computers en dergelijke die een werkgever aan zijn werknemers verstrekt voortaan binnen bepaalde grenzen achterwege te laten (Kamerstukken II, 1996-1997, 25 051, nr. 3, blz. 3).
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 28 april 2005, LJN AT5453, ziet de wettelijke regeling van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder y, van de CSV slechts op de gevallen waarin de werkgever computers en bijbehorende apparatuur verstrekt of een kostenvergoeding dienaangaande verstrekt. Een PC- privé-regeling waarbij de kosten door de werknemer worden gedragen, zoals in het voorliggende geval, valt niet onder voornoemde wettelijke regeling. Gezien de toename van het aantal PC-privé-projecten waarbij sprake is van een werknemersbijdrage heeft appellant het tot 1 september 1998 terugwerkende Besluit PC Privé van 30 september 1998 getroffen (Stcrt. 1998, 196), hierna: het Besluit. Artikel 2 van het Besluit bepaalt dat de eigen bijdrage van de werknemer in de vorm van een verlaging van het contractloon in het kader van een verstrekking van een personal computer en toebehoren door de werkgever niet als loon wordt aangemerkt. Het Besluit definieert het contractloon als in een arbeidsovereenkomst vastgelegd loon. Appellant heeft met het Besluit getracht het verschil tussen beide vormen PC-privé-regelingen te mitigeren. Het Besluit voorziet er immers in dat ook de eigen bijdrage van de werknemer in de vorm van een verlaging van het contractloon in het kader van een PC-privé-regeling niet tot het premieloon in de zin van artikel 4 van de CSV behoort.
Aan het beleid dat in het Besluit is neergelegd ten aanzien van bepaalde vormen van PC-privé-regelingen heeft appellant nadien uitwerking gegeven, onder meer door zich aan te sluiten bij de op dit terrein ontwikkelde beleidsregels van het Ministerie van Financiën. Het standpunt van appellant dat de door gedaagde doorgevoerde verlaging van het brutoloon ten onrechte geen doorwerking heeft gekregen in de berekening van het - op het brutoloon gebaseerde - vakantiegeld berust op het Besluit alsmede op de hiervoor vermelde besluiten van de Staatssecretaris van Financiën van 23 november 1998 en
29 juli 1999. In laatstgenoemd besluit is onder meer vermeld dat bij een ruil zonder wezenlijke niet fiscale betekenis of consequenties, twijfel kan ontstaan over de realiteitswaarde en de fiscale duiding van de ruil.
Het door appellant met betrekking tot evenbedoelde vormen van PC-privé-regelingen gevoerde beleid moet naar het oordeel van de Raad worden gekwalificeerd als buitenwettelijk beleid, dat door de bestuursrechter terughoudend dient te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of zodanig beleid op consistente en redelijke wijze is toegepast.
De grief van appellant dat gedaagde dit beleid ten tijde van de totstandkoming van de PC-privé-regeling nog niet had vastgesteld kan niet slagen, reeds omdat het hier gaat om de toepassing van begunstigend beleid ten aanzien van vormen van PC-privé-regelingen die niet onder het toepassingsbereik van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder y, van de CSV vallen. De Raad is van oordeel dat appellant door aan de PC-privé- regeling van gedaagde de aan voornoemd besluit van 23 november 1998 ontleende voorwaarde te stellen dat de verlaging van het brutoloon doorwerkt in alle van dit loon afhankelijke looncomponenten, in overeenstemming met het door hem met betrekking tot PC-privé-regelingen gevoerde beleid heeft gehandeld. Gedaagde heeft niet betwist dat deze doorwerking in onder meer de vakantietoeslag in de jaren 1999 en 2000 niet heeft plaatsgevonden.
De Raad stelt voorts vast dat zich in het onderhavige geval niet de situatie voor dat de betrokken werknemers wel hebben ingestemd met een verlaging van het van het brutoloon afgeleide vakantiegeld, maar dat abusievelijk geen doorwerking heeft plaatsgevonden. Hiertoe verwijst de Raad op de door gedaagde met de betrokken medewerkers overeengekomen en ondertekende, “Aanvulling op de arbeidsovereenkomst”, waarin onder meer is bepaald dat de verlaging van het brutosalaris geen invloed heeft op de berekening van de grondslag voor vakantiegeld.
De Raad kan gedaagde niet volgen in zijn opvatting dat het geen verschil maakt of de verlaging van het brutoloon doorwerkt in het vakantiegeld, mits per saldo een verlaging van het loon plaatsvindt ter hoogte van de koopprijs van de computer. Deze opvatting gaat eraan voorbij dat het hier gaat om een verlaging van het premieloon, waaraan de voorwaarde wordt gesteld dat sprake is van een reële verlaging van het brutoloon welke ook consequenties heeft voor de daarvan afgeleide looncomponenten en sociale verzekeringsuitkeringen. De omstandigheid dat de belastingdienst de regeling van gedaagde wel zou hebben geaccepteerd kan de Raad evenmin tot een ander oordeel leiden, nu aan appellant bij de vaststelling van premieloon een eigen verantwoordelijkheid en beslissingsbevoegdheid toekomt.
Het voorgaande leidt de Raad tot de conclusie dat appellant bij zijn besluit van 25 augustus 2003 terecht de aan gedaagde opgelegde correctienota’s heeft gehandhaafd. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven en dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans , in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2005.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van het begrip loon in de artikelen 4 tot en met 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.