ECLI:NL:CRVB:2005:AT8372
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- T.R.H. van Roekel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de herziening van de WAO-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die oorspronkelijk was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. De herziening vond plaats per 6 april 2001, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd verlaagd naar 25 tot 35%. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank Leeuwarden bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak. Appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Raap, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 10 mei 2005 was appellant niet aanwezig, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door drs. G.A. Tellinga. De Raad beoordeelde of de medische beperkingen van appellant correct waren vastgesteld en of hij in staat was de geselecteerde functies te vervullen. Appellant betwistte de medische grondslag van het bestreden besluit en stelde dat zijn gezondheidstoestand, met name zijn suikerziekte, niet adequaat was meegewogen.
De Raad concludeerde dat de medische beperkingen van appellant niet waren onderschat en dat de geselecteerde functies medisch gezien geschikt waren. De deskundigenrapporten van cardioloog M.J. Nagelsmit en zenuwarts J.M.E. van Zandvoort, die door de rechtbank waren ingeschakeld, werden als doorslaggevend beschouwd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit te herzien. De Raad achtte het niet nodig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).