E N K E L V O U D I G E U I T S P R A A K
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 13 december 2001 heeft gedaagde de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsonge- schiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, met ingang van 22 oktober 2001 ongewijzigd vastgesteld.
Gedaagde heeft het tegen dit besluit door mr. J.W.H.M. Koers, advocaat te Doesburg, namens appellant gemaakte bezwaar bij besluit van 20 augustus 2002 gegrond verklaard, alsmede vastgesteld dat het besluit van 13 december 2001 komt te vervallen en dat appellant met ingang van 22 oktober 2001 recht heeft op een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
De rechtbank Arnhem heeft het door de gemachtigde van appellant ingestelde beroep tegen het besluit van 20 augustus 2002 bij uitspraak van 23 juli 2003, reg.nr. 02/1931 WAO, ongegrond verklaard.
De gemachtigde van appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft van verweer gediend.
De gemachtigde van appellant heeft bij brief van 27 april 2005 een nader stuk ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 10 mei 2005, waar partijen - beide met kennisgeving - niet zijn verschenen.
Appellant was werkzaam als productiemedewerker toen hij op 7 februari 1989 uitviel met schouder,- arm- en maagklachten, alsmede psychische klachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd werd appellant door de rechtsvoorgangster van gedaagde met ingang van 27 januari 1990 onder andere een WAO-uitkering toegekend, welke laatstelijk bij besluit van gedaagde van 14 december 2001 met ingang van 1 juni 2001 werd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De verzekeringsarts G. Kurris-Nieuwold heeft appellant op 11 juni 2001 onderzocht naar aanleiding van zijn ziekmelding op 25 oktober 2000 in een reïntegratietraject en zijn verzoek om voorzetting van zijn WAO-uitkering van 6 april 2001. Kurris-Nieuwold verkreeg informatie van de huisarts van appellant en de behandelend psychiater van de Gelderse Roos te Arnhem en gaf in haar rapport van 19 juni/16 augustus 2001 aan dat appellant aangewezen was op niet te zware werkzaamheden, stressarm en waarbij rekening wordt gehouden met een verhoogd persoonlijk risico. Een en ander legde zij vast in het FIS-formulier van 16 augustus 2001 en vond uitwerking in het belastbaarheidpatroon van 30 november 2001. Vervolgens selecteerde de arbeidsdeskundige R.J. Hollander blijkens zijn rapport van 12 december 2001 een aantal functies en berekende hij het verlies aan verdienvermogen op 33,4%, waarna gedaagde onder andere het primaire besluit van 13 december 2001 nam.
In de bezwaarprocedure heeft de gemachtigde van appellant nadere medische informatie overgelegd en heeft de bezwaarverzekeringsarts J.P.M. Joosten in zijn rapport van 22 april/11 juli 2002 met name in verband met de informatie van de behandelend anesthesioloog van 8 juli 2002 omtrent de nekklachten zwaardere beperkingen aangenomen ten aanzien van klimmen en klauteren, gebruik van de nek en reiken en voor het overige de bevindingen van Kurris-Nieuwold onderschreven. Blijkens het belastbaarheidspatroon van 11 juli 2002 wijzigde Joosten het onderdeel reiken, dat door Kurris-Niewold was gesteld op 150 keer per uur 70 cm., in 150 keer per uur 60 cm met de aantekening “af en toe 70 cm. reiken toegestaan”. De door Kuris-Nieuwold aangegeven beperkte psychische belastbaarheid op de onderdelen 28A (werken onder tijdsdruk), 28E (conflicthantering) en 28H (verantwoordelijkheid, afbreukrisico) liet Joosten ongewijzigd. Op basis van het gewijzigde belastbaarheidpatroon concludeerde de bezwaararbeidsdeskundige J.K.J. Hettinga, na overleg met Joosten omtrent de overschrijdingen in enkele aanvankelijk geduide functies op 12 augustus 2002, in zijn rapport van
14 augustus 2002 dat uiteindelijk de functies, behorende tot de fb-codes 8463 (samensteller metaal), 8539 (samensteller elektr.) en 8538 (printplatenmonteur) als passend zijn aan te merken en berekende hij het verlies aan verdienvermogen op 40,9%. Vervolgens nam gedaagde het bestreden besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch oordeel van gedaagde mede is gebaseerd op van de behandelend sector verkregen informatie en heeft in de gedingstukken noch in het verhandelde op haar zitting van 1 juli 2003 aanknopings- punten aangetroffen voor het oordeel dat gedaagde de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Daarbij heeft de rechtbank aangegeven dat volgens de gemachtigde van appellant ter zitting de voorhanden medische stukken een juist beeld geven maar dat gedaagde daaruit niet de juiste conclusie heeft getrokken. Dit laatste heeft appellant volgens de rechtbank evenwel niet met (nieuwe) medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd. De aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies zijn volgens de rechtbank aan te merken als arbeid die wat betreft de daarin voorkomende belasting in overeenstemming is met de vastgestelde beperkingen en de rechtbank achtte de overschrijdingen voldoende toegelicht in het rapport van Joosten van 12 augustus 2002.
In hoger beroep is namens appellant toegelicht dat met name de psychische klachten van appellant, die volgens de gemachtigde inmiddels deels worden gezien als een primaire angststoornis, zijn toegenomen, dat appellant meer beperkt is dan gedaagde heeft vastgesteld en dat de geduide functies voor appellant te belastend zijn.
De Raad heeft in hetgeen van de zijde van appellant in hoger beroep is aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven. Met name de nadere informatie, welke door de gemachtigde van appellant bij brief van 27 april 2005 is verstrekt, geeft daartoe naar het oordeel van de Raad geen aanleiding. Die informatie is weliswaar ook afkomstig van de Gelderse Roos te Arnhem, maar blijkens de brief van die instelling van 26 januari 2004 niet van het Bureau Volwassenen, waarbij de behandelaars, van wie de informatie welke gedaagde bij de vorming van zijn medische oordeel ter beschikking had, kennelijk werkzaam zijn maar van een trajectbegeleider van het Bureau Werken aan Werk dat deel uitmaakt van de afdeling Dagbesteding en Arbeidsrehabilitatie van de Gelderse Roos, welk bureau cliënten begeleidt in hun zoektocht naar bij hen passende arbeid waarbij het met name gaat om onbetaalde werkzaamheden. De brief van 26 januari 2004 dient naar het oordeel van de Raad in de eerste plaats te worden bezien in het licht van de context van de werkzaamheden van het Bureau Werken aan Werk en kan reeds hierom, nu zij niet afkomstig is van de behandelend psychiater, niet dienen ter nadere onderbouwing van het medisch standpunt van appellant.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad, anders dan de rechtbank, van oordeel dat niet alle overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in de uiteindelijk geduide functies door Joosten genoegzaam zijn toegelicht. De Raad heeft hierbij op het oog de overschrijding ten aanzien van het onderdeel reiken in de beide tot de fb-code 8463 behorende functies samensteller en neemt daarbij mede in aanmerking dat Joosten in de bezwaarprocedure naar aanleiding van de verkregen informatie van de behandelend anesthesioloog het belastbaarheidspatroon onder andere juist ten aanzien van dit onderdeel, zoals hiervoor is aangegeven, heeft aangescherpt. Anders dan in de beide tot de fb-code 8538 behorende functies printplatenmonteur, voorzover de overschrijding van de belastbaarheid bij het onderdeel reiken in laatstgenoemde functies al zou kunnen worden aanvaard omdat deze zou kunnen worden geoordeeld nog te vallen binnen de in de jurisprudentie nog aanvaarde bandbreedte bestaande uit een lagere dan wel hogere frequentie in combinatie met een hogere dan wel lagere intensiteit van de belasting, is in elk geval in de beide tot de fb-code 8463 behorende functies samensteller wat betreft het onderdeel reiken sprake van een verdergaande belasting dan is aangegeven in het door Joosten gewijzigde belastbaarheidspatroon. In de beide functies printplatenmonteur is de belasting ten aanzien van het reiken immers als volgt omschreven: “Reiken 500 keer per uur: 50 keer per uur 70 cm en overigens 50 cm. Pakt meerdere componenten uit bakjes op max. 70 cm.”. Deze belasting betreft derhalve zowel een lagere als een hogere frequentie in combinatie met een hogere en een lagere intensiteit. In de beide functies samensteller is de reikbelasting daarentegen als volgt omschreven: “Reiken 500 keer per uur: 150 keer per uur 60 cm en overigens 50 cm.” De Raad stelt vast dat in de functies samensteller de reikbelasting voorzover deze betreft de frequentie van het reiken over een afstand van 60 cm precies die belasting ten aanzien van het reiken inhoudt welke Joosten blijkens het aangescherpte belastbaarheidspatroon nog aanvaardbaar vond. In de functies samensteller is er daarenboven nog een verdergaande belasting van 350 keer per uur 50 cm. Ter motivering van de aanvaardbaarheid van de betreffende overschrijding in de functies samensteller heeft Joosten in zijn rapport van 12 augustus 2002 aangegeven dat deze functies tevens reiken vragen over een korte afstand in een hogere frequentie van 500 keer per uur waarbij ver reiken zeer beperkt is, dat het fysiek lichte functies zijn welke grotendeels zittend maar ook afwisselend staand gedaan kunnen worden en dat tegen de aangegeven belastingeisen geen medische bezwaren bestaan. Naar het oordeel van de Raad is hiermee onvoldoende, op de specifieke situatie van appellant toegesneden, gemotiveerd waarom ten opzichte van de reeds aangescherpte belastbaarheid van appellant ten aanzien van het reiken nog een verdergaande belasting toegestaan is, zodat in elk geval niet is komen vast te staan dat de functies samensteller voor appellant geschikt kunnen worden geacht.
Gelet op het vorenstaande dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en kan dientengevolge ook de aangevallen uitspraak niet in stand blijven.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,= voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,= voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,=.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,=, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 116,= vergoedt.
Aldus gegeven door mr. C.W.J. Schoor in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2005.
(get.) T.R.H. van Roekel.