ECLI:NL:CRVB:2005:AT8390
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en veroordeling proceskosten in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het hoger beroep door de gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is ingetrokken. De zaak betreft een verzoek van twee verzoekers, die rechtsbijstand hebben ingeschakeld, om vergoeding van proceskosten na de intrekking van het hoger beroep. De rechtbank 's-Gravenhage had eerder op 20 november 2003 een uitspraak gedaan in deze kwestie. De gemachtigde van de verzoekers heeft op 1 april 2005 verzocht om gedaagde in de proceskosten te veroordelen, nadat gedaagde geen verweerschrift had ingediend. De Raad heeft in zijn motivering artikel 21a van de Beroepswet toegepast, dat bepaalt dat bij intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de kosten. De Raad heeft vastgesteld dat de verzoekers kosten hebben gemaakt voor rechtsbijstand in hoger beroep, en heeft deze kosten begroot op € 322,--. De Raad heeft daarbij opgemerkt dat de vergoeding van proceskosten beperkt is tot de kosten van het hoger beroep, aangezien gedaagde al door de rechtbank was veroordeeld tot vergoeding van kosten in eerste aanleg. In de beslissing heeft de Centrale Raad van Beroep gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers tot het genoemde bedrag, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.