ECLI:NL:CRVB:2005:AT8724

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3950 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • C.W.J. Schoor
  • N.J. Haverkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de rol van medische deskundigen in het bestuursrecht

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2005, gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellant, vertegenwoordigd door mr. C. Arslaner, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn arbeidsongeschiktheid op 15 tot 25% heeft vastgesteld. De rechtbank had geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant correct was vastgesteld en dat hij in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Appellant betwistte dit en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte geen medisch deskundige had geraadpleegd, wat in strijd zou zijn met het motiveringsbeginsel.

De Raad heeft de argumenten van appellant overwogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding was om een medisch deskundige te raadplegen. De verzekeringsarts P. Hulleman had op basis van informatie van de behandelend chirurg dr. A.B. de Jongste vastgesteld dat appellant beperkt was in zijn mogelijkheden om te staan en te lopen. De bezwaarverzekeringsarts J.H. Logger bevestigde deze bevindingen na eigen onderzoek. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die de conclusies van de verzekeringsartsen zouden ondermijnen.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de geselecteerde functies niet nieuw waren en dat de bezwaarverzekeringsarts adequaat had gehandeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van medische expertise in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor appellanten om relevante medische gegevens aan te leveren ter ondersteuning van hun claims.

Uitspraak

03/3950 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. C. Arslaner, advocaat te 's-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 juni 2003, nummer AWB 02/4114 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 17 mei 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Arslaner en waar namens gedaagde is verschenen A.M. Snijders, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 17 september 2002, verder: het bestreden besluit, is ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 23 augustus 2000 waarbij is besloten de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering van appellant vanaf 1 september 1999 ongewijzigd voort te zetten naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat gedaagde appellants belastbaarheid juist heeft vastgesteld en dat appellant de geselecteerde functies uitgaande van de datum in geding, 1 september 1999, kan vervullen.
In hoger beroep is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen medisch deskundige heeft geraadpleegd waardoor de aangevallen uitspraak in strijd is met het motiveringsbeginsel.
Voorts is naar het oordeel van appellant de aangevallen uitspraak in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat de rechtbank -kort gezegd- het selecteren van andere functies tijdens de procedure bij rechtbank toelaatbaar zou hebben geacht.
Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gegeven om anders over het bestreden besluit te oordelen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan.
Het primair besluit berust op eigen onderzoek van appellant door de verzekeringsarts P. Hulleman die inlichtingen heeft verkregen van de behandelend chirurg fleboloog dr. A.B. de Jongste.
Uit die inlichtingen blijkt dat deze specialist vanwege een chronische veneuze insufficiëntie van met name het linker onderbeen staand werk voor appellant gecontraindiceerd acht. De verzekeringsarts Hulleman heeft appellant wat betreft staan en lopen sterk beperkt. De bezwaarverzekeringsarts J.H. Logger heeft na eigen onderzoek die vastgestelde belastbaarheid juist bevonden.
Van de zijde van appellant zijn geen medische gegevens overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts een onjuist beeld van de gezondheidstoestand van appellant hebben gehad. De Raad heeft daarom evenals de rechtbank geen aanleiding gevonden om een medisch deskundige te raadplegen.
Wat betreft de grief met betrekking tot de geselecteerde functies overweegt de Raad het volgende.
Uit het rapport van de arbeidsdeskundige T. de Waal van 16 augustus 2000 blijkt dat deze arbeidsdeskundige functies uit de volgende functiebestandscodes (fbc) heeft geselecteerd:
meubelspuiter (fbc 8112)
galvaniseur (fbc 7282)
medewerker doekenatelier (fbc 7992)
verzorgingshulp en huishoudelijke hulp bejaardenhuis (fbc 5425)
schoonmaker gebouwen (excl. ziekenhuis) (fbc 5522)
In dat rapport is onweersproken gesteld dat alle functies met appellant zijn besproken.
Tijdens de procedure bij de rechtbank zijn geactualiseerde beschrijvingen van functies overgelegd omdat gedaagde had geconstateerd dat de functiebeschrijvingen die voor het bestreden besluit zijn gebruikt, onvoldoende actueel waren.
Uit het rapport van de arbeidsdeskundige F.G.A Oostrum van 26 mei 2003 blijkt dat gedaagde de onderhavige schatting thans doet berusten op de functies:
meubelspuiter geactualiseerd (fbc 8112)
schoonmaker gebouwen (excl. ziekenhuis) geactualiseerd en onder toevoeging van een functie schoonmaker gebouwen met reductiefactor 1 (fbc 5522)
galvaniseur geactualiseerd (fbc 7282)
De Raad stelt vast dat appellants grief faalt, reeds omdat er geen sprake is van selectie van nieuwe functies.
Voorts overweegt de Raad dat de bezwaarverzekeringsarts Logger, die appellant in de bezwaarfase zelf heeft onderzocht, in een aantekening van 26 mei 2003, geplaatst op het rapport van Oostrum heeft toegelicht waarom er in de functie galvaniseur ondanks een markering geen overschrijding van appellants belastbaarheid bij het staan is.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.