ECLI:NL:CRVB:2005:AT8833

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1488 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.R. Geerling-Brouwer
  • E. Heemsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding door vakantie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2005 uitspraak gedaan in het kader van een verzet tegen een eerdere uitspraak van 23 september 2004. De opposante had beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, maar dit beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De opposante had aangevoerd dat zij tijdens haar vakantie in Indonesië niet in staat was om het beroepschrift tijdig in te dienen. De Raad oordeelde echter dat er geen verschoonbare redenen waren voor de termijnoverschrijding. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de opposante was om, gezien haar langere afwezigheid, voorzieningen te treffen voor de afhandeling van haar post. De Raad concludeerde dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift was verlopen en dat de opposante niet had voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak van de Raad op 30 juni 2005 bevestigde de eerdere beslissing en verklaarde het verzet ongegrond. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/1488 WUV
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 17 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], wonende te [woonplaats], opposante,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
De Raad heeft bij uitspraak van 23 september 2004 het door opposante ingestelde beroep tegen een ten aanzien van haar door geopposeerde genomen besluit van 16 december 2003 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het beroepschrift niet tijdig bij de Raad is ingediend.
Tegen die uitspraak is bij schrijven van 25 oktober 2004 verzet gedaan.
Dit verzetschrift is desgevraagd aangevuld bij schrijven van 24 november en 23 december 2004.
Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad op 19 mei 2005, waar opposante in persoon is verschenen. Geopposeerde heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Volgens de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Awb geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop het bestreden besluit door middel van toezending aan de belanghebbende is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het bestreden besluit van 16 december 2003, kenmerk JZ/M60/2003/1013, is blijkens de stukken op 16 december 2003 per aangetekende post aan opposante toegezonden, zodat de termijn voor het indienen van het beroepschrift begon op
17 december 2003 en eindigde op 27 januari 2004.
Blijkens een afschrift van de enveloppe is het aangetekend poststuk van 16 december 2003 niet door opposante afgehaald.
Het beroepschrift, gedagtekend 27 februari 2004, is via de Pensioen- en Uitkeringsraad, alwaar het op 2 maart 2004 is ontvangen, op 11 maart 2004 ter griffie van de Raad ontvangen. Het beroepschrift is derhalve buiten de hiervoor omschreven termijn van zes weken ontvangen.
Dat door verweerster bij begeleidend schrijven van 23 januari 2004 het bestreden besluit nogmaals aangetekend aan opposante is verzonden, betekent niet dat daarmee een nieuwe beroepstermijn is gaan lopen.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Van dergelijke verschoonbare gronden is niet gebleken waarna op grond van bovenvermelde gegevens de Raad het beroep bij uitspraak van 23 september 2004 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Ook in hetgeen opposante in verzet heeft aangevoerd en nader toegelicht ter zitting, te weten dat het besluit is verzonden tijdens haar vakantie van 3 maanden in Indonesië, ziet de Raad geen aanleiding de onderhavige termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
De Raad is van oordeel dat, mede in aanmerking genomen dat opposante door geopposeerde op de hoogte is gesteld van een naderend besluit, het op de weg van opposante had gelegen om bij langere afwezigheid voorzieningen te treffen voor afhandeling van post. Daaraan doet niet af dat opposante voorafgaande aan haar reis naar Indonesië geopposeerde heeft geïnformeerd omtrent haar afwezigheid.
Met toepassing van artikel 8:55 van de Awb wordt daarom beslist zoals hierna in rubriek III is aangegeven.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.R. Geerling-Brouwer, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2005.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) E. Heemsbergen.