ECLI:NL:CRVB:2005:AT8856

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5445 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Zeilemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van afwijzing erkenning als burgeroorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, een verzoek ingediend om erkend te worden als burgeroorlogsslachtoffer op basis van gezondheidsklachten die zij toeschrijft aan gebeurtenissen tijdens de Japanse bezetting en de daaropvolgende Bersiap-periode. Eiseres had eerder, in mei 2000, een aanvraag ingediend bij de Pensioen- en Uitkeringsraad, die werd afgewezen. Na een herzieningsverzoek in april 2004, dat ook werd afgewezen, heeft eiseres beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft op 30 juni 2005 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De Raad benadrukte dat de bevoegdheid van de verweerster om besluiten te herzien discretionair is, wat betekent dat er een ruime beleidsvrijheid is. Eiseres had geen relevante nieuwe informatie gepresenteerd die de verweerster had moeten overwegen bij het nemen van haar besluit.

De Raad concludeerde dat de omstandigheden die eiseres naar voren bracht, zoals het getuige zijn van de wegvoering van haar vader en het meemaken van geweld, niet onder de werking van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 vallen. De Raad erkende de moeilijke omstandigheden waaronder eiseres had geleefd, maar stelde vast dat de erkenning als burgeroorlogsslachtoffer gebonden is aan specifieke gebeurtenissen en voorwaarden zoals omschreven in de wet. Daarom kon de verweerster geen medisch-inhoudelijke beoordeling van de aanvraag maken.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden, en er waren geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. K. Zeilemaker, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/5445 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 15 september 2004, kenmerk JZ/C60/2004, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres het met dit besluit niet eens is.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 mei 2005 (met bijlagen) heeft eiseres haar beroep nog nader toegelicht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 9 juni 2005. Aldaar is eiseres in persoon verschenen, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken heeft eiseres, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, in mei 2000 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en in aanmerking te worden gebracht voor - onder meer - een periodieke uitkering. Eiseres heeft die aanvraag gebaseerd op gezondheids- klachten die naar haar mening het gevolg zijn van gebeurtenissen welke hebben plaatsgevonden tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië en de daaropvolgende, zogenoemde, Bersiap-periode.
Verweerster heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 31 augustus 2000, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 28 december 2000, op de grond dat onvoldoende is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat eiseres getroffen is geweest door oorlogsgeweld in de zin van de Wet. Hiertoe heeft verweerster overwogen - samengevat en voor zover hier van belang - dat het getuige zijn geweest van de wegvoering van de vader van eiseres en het meemaken van agressief gedrag van extremistische jongeren niet onder de werking van de Wet kan worden gebracht.
Eiseres heeft tegen dat besluit geen rechtsmiddel aangewend, zodat dat besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
In april 2004 heeft eiseres zich wederom tot verweerster gewend met het verzoek om erkenning als burger- oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Dit verzoek heeft verweerster afgewezen bij besluit van 9 juli 2004, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond - samengevat - dat bij het herzieningsverzoek noch tijdens de bezwaarprocedure relevante nieuwe feiten of gegevens zijn vermeld, zodat geen aanleiding bestaat om het eerdere besluit te herzien.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of, gelet op hetgeen eiseres heeft aangevoerd, het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Hij beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De hiervoor genoemde aanvraag van april 2004 draagt, naar verweerster terecht heeft vastgesteld, het karakter van een verzoek om herziening van het door verweerster eerder genomen, hiervoor vermelde besluit op de aanvraag van mei 2000.
Ingevolge artikel 61, derde lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is discretionair van aard, hetgeen betekent dat verweerster een ruime beleidsvrijheid toekomt. Dit brengt met zich mee dat de Raad het besluit slechts met terughoudendheid kan toetsen.
De Raad moet vaststellen dat eiseres bij het onderhavige herzieningsverzoek, noch in bezwaar tegen het besluit op dat verzoek, feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aan verweerster bij het nemen van het besluit van 28 december 2000 niet bekend waren, dan wel dit besluit in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerster daarin aanleiding had moeten vinden om, onder herziening van dat besluit, alsnog te aanvaarden dat eiseres getroffen is door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wet. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat de door eiseres genoemde getuige geen ander licht op de zaak zou kunnen werpen, nu de gebeurtenis waarover deze - naar eiseres stelt - kan getuigen, door verweerster niet in twijfel wordt getrokken, doch geen oorlogsomstandigheid is in de zin van de Wet. De door eiseres in beroep wederom naar voren gebrachte omstandigheid dat zij tijdens een Westerling-aktie werd meegenomen naar een woning, kan de Raad niet tot een ander oordeel leiden gelet op het feit dat deze affaire heeft plaatsgevonden na de souvereiniteitsoverdracht eind 1949 aan Indonesië en derhalve niet onder de werkingssfeer van de Wet is te brengen.
Met het bovenstaande is zeker niet miskend dat eiseres tijdens de oorlogsjaren en de Bersiap-tijd onder zeer moeilijke omstandigheden heeft geleefd. Zij was gescheiden van haar ouders en ondergebracht in de dessa Solo waar zij zware beproevingen (ondervoeding en armoede) en angstige tijden heeft meegemaakt. De erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet is echter gebonden aan de in die wet omschreven gebeurtenissen en voorwaarden. Zolang daaraan niet is voldaan kan en mag verweerster voorts een medisch-inhoudelijke beoordeling van een aanvraag - zoals ook bij eiseres - achterwege laten.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden, zodat het beroep van eiseres ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. K. Zeilemaker, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2005.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) E. Heemsbergen.