ECLI:NL:CRVB:2005:AT8858
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Toekenning van periodieke uitkering aan vervolgde op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft eiser, geboren in 1933 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering als vervolgde op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, heeft op 9 augustus 2004 besloten om de aanvraag te weigeren, omdat eiser niet als invalide werd beschouwd volgens de criteria van de Wet. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, waarbij hij zijn standpunt heeft toegelicht in een beroepschrift en een nadere brief op 22 april 2005.
De Centrale Raad heeft de zaak behandeld op 19 mei 2005, waarbij eiser in persoon aanwezig was en verweerster vertegenwoordigd werd door mr. A. den Held. De Raad heeft de medische adviezen van de Pensioen- en Uitkeringsraad in overweging genomen, die concludeerden dat eiser lijdt aan een lichte tot matige chronische posttraumatische stressstoornis, maar dat deze niet zodanig ernstig is dat het zijn functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten beïnvloedt. Daarnaast zijn de rugklachten van eiser niet in verband gebracht met de oorlog, aangezien deze pas op latere leeftijd zijn ontstaan en toegeschreven kunnen worden aan zijn werk en hoge leeftijd.
De Raad heeft geoordeeld dat het bestreden besluit deugdelijk is voorbereid en gemotiveerd, en dat er geen medische gegevens zijn die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Daarom heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard en geen termen gezien voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. G.R. Geerling-Brouwer, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, op 30 juni 2005.