ECLI:NL:CRVB:2005:AT9358

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2864 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitstel van betaling van premieschuld door het Uwv

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door drs. J. van Leeuwaarden, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 19 april 2004 het beroep van appellant ongegrond verklaard, nadat het Uwv op 25 februari 2003 het verzoek om uitstel van betaling van een premieschuld had afgewezen. De reden voor deze afwijzing was dat appellant geen bankgarantie had verstrekt, ondanks dat hij aansprakelijk was gesteld voor de premieschuld bij een eerder besluit op 5 december 2002. Het Uwv handhaafde deze afwijzing in een besluit op bezwaar van 28 mei 2003.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv bevoegd was om het gevraagde uitstel van betaling te verlenen en dat het beleid dat het Uwv hanteert, zoals neergelegd in het Besluit incasso en invordering, redelijk was. Dit beleid biedt de mogelijkheid voor een betalingsregeling of tijdelijke opschorting van de betalingsverplichting in geval van liquiditeitsproblemen. De Raad concludeerde dat het Uwv binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gebleven en dat de toepassing van dit beleid in deze zaak correct was.

De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen en heeft de uitspraak openbaar uitgesproken op 7 juli 2005. De zaak is behandeld ter zitting op 9 juni 2005, waar appellant en gedaagde zich hebben laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep zorgvuldig gewogen, maar zag geen reden om tot een andere conclusie te komen dan de rechtbank.

Uitspraak

04/2864 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft drs. J. van Leeuwaarden, belastingadviseur te Capelle aan den IJssel, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2004, reg.nr. 03/1975.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is, gevoegd met de gedingen geregistreerd onder nummers 04/2866, 04/2869 en 04/2871, behandeld ter zitting van 9 juni 2005. Daar heeft appellant zich laten vertegenwoordigen door drs. J. van Leeuwaarden en gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uwv.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gedingen weer gesplitst. In deze gedingen wordt - heden - afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 25 februari 2003 heeft gedaagde het verzoek van appellant om uitstel van betaling van de premieschuld, waarvoor hij bij besluit van 5 december 2002 aansprakelijk was gesteld, afgewezen op de grond dat door appellant geen bankgarantie was verstrekt. Dit besluit heeft gedaagde bij besluit op bezwaar van 28 mei 2003 gehandhaafd.
De rechtbank heeft het tegen het besluit van 28 mei 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Gedaagde is bevoegd om het gevraagde uitstel van betaling te verlenen. Het ter zake door gedaagde gevoerde beleid is neergelegd in het Besluit incasso en invordering. Dat beleid houdt, samengevat, in dat onder voorwaarden een betalingsregeling of, in het geval van tijdelijke liquiditeitsproblemen, een tijdelijke opschorting van de betalingsverplichting mogelijk is. Met dat beleid is gedaagde naar het oordeel van de Raad gebleven binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Ook heeft gedaagde naar het oordeel van de Raad in het onderhavige geval een juiste toepassing gegeven aan dit beleid. Met betrekking tot hetgeen appellant heeft aangevoerd omtrent de met gedaagde getroffen betalingsregeling volstaat de Raad met verwijzing naar zijn uitspraak van heden met registratie nummer 04/2869.
In hetgeen overigens nog is aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding voor de conclusie dat gedaagde bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) J.P. Mulder.