ECLI:NL:CRVB:2005:AT9439
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en verlies aan verdiencapaciteit
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep dat is ingesteld tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de uitkering van appellante in te trekken. De intrekking vond plaats op basis van de vaststelling dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op dat moment minder dan 15% was. De rechtbank had eerder het besluit van 3 augustus 2001 vernietigd, maar het beroep tegen het besluit van 17 oktober 2002 ongegrond verklaard, waarbij de uitkering van appellante werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% vanaf 18 december 2002.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 31 mei 2005, maar appellante en haar gemachtigde waren niet verschenen. De Raad heeft de argumenten van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A. Jurg, gehoord. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet kan slagen, omdat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante, ondanks haar beperkingen, geschikt was voor de geselecteerde functies. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten, en oordeelt dat er geen termen zijn om gedaagde te veroordelen tot het vergoeden van proceskosten.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door mr. J.W. Schuttel, met drs. T.R.H. van Roekel als griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 juli 2005. De Raad heeft geen betekenis toegekend aan aanvullende stukken die door appellante in hoger beroep zijn ingediend, omdat deze niet aantonen dat de vastgestelde belastbaarheid onjuist zou zijn.