ECLI:NL:CRVB:2005:AT9605

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4415 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van de appellant, die eerder was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 12 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de herziening van de uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen werd bevestigd. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 april 2002, waarin zijn uitkering werd herzien. Dit bezwaar werd door de gedaagde ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 31 mei 2005 was de appellant niet aanwezig, maar de gedaagde werd vertegenwoordigd door een advocaat. De rechtbank had eerder geen aanleiding gezien om het medische onderzoek onzorgvuldig te achten. De appellant had zijn stelling dat hij meer beperkt was dan in het belastbaarheidspatroon onvoldoende onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat zowel het medische als het arbeidskundige onderzoek adequaat was en voldoende grondslag bood voor de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid op de datum van herziening.

De Raad merkte op dat de grieven van de appellant voornamelijk berustten op zijn eigen subjectieve opvattingen, die niet met nadere medische stukken waren onderbouwd. De bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige hadden in hun rapporten aangetoond dat de voorgehouden functies medisch passend waren. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit te vernietigen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4415 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 19 april 2002 heeft gedaagde de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids- verzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 23 april 2002 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 oktober 2002 heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Haarlem heeft bij uitspraak van 29 juli 2003, nummer Awb 02-1711 WAO, het beroep tegen het besluit van
25 oktober 2002 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Namens appellant is mr. Fischer, voornoemd, van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.
Appellant en gedaagde hebben over en weer op elkaars stukken gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 31 mei 2005, waar appellant, met voorafgaand bericht, niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. M.H.A.H. Smithuijsen, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellant als eiser is aangeduid en gedaagde als verweerder, ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
"Eiser heeft zich op 17 februari 1998 vanuit de Werkloosheidwet wegens toegenomen rugklachten ziek gemeld. Tevens had eiser last van duizeligheid en gehoorklachten. In mei 1998 wordt na arbeidskundig onderzoek geconcludeerd dat er onvoldoende functies in het Fis-systeem te vinden zijn. Eiser wordt voor 80-100% arbeidsongeschikt geacht per 17 maart 1998. Vervolgens is eiser 16 uur per week gaan werken in een discotheek. In juli 2000 vindt verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaats. De verzekeringsarts acht eiser in staat tot rugsparende werkzaamheden, waarbij de houdingen afwisselend zijn. De arbeidsdeskundige komt - na arbeidskundig onderzoek - tot de conclusie dat het verlies aan verdienvermogen 40,7% is, hetgeen leidt tot indeling in de klasse 35-45.
Eiser stelt dat bij drie van de geduide functies bijzondere eisen aan hand- en vingergebruik worden gesteld. Hij heeft echter problemen met het gebruik van zijn rechter hand. Verweerder heeft hiernaar geen nader onderzoek gedaan. Voorts stelt hij nog meer beperkingen te hebben dan verweerder heeft aangenomen."
De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden het verrichte medische onderzoek onzorgvuldig of onvolledig te achten. Appellant heeft zijn stelling dat hij meer beperkt is dan in het belastbaarheidspatroon is aangegeven naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank kan uit de in beroep overgelegde verklaring van de huisarts niet datgene destilleren wat de gemachtigde van appellant er kennelijk in leest. Zowel het medische als het arbeidskundige onderzoek biedt naar het oordeel van de rechtbank een adequate en toereikende grondslag voor de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding 23 april 2002.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit van
25 oktober 2002 in rechte stand kan houden.
Met overneming van de gronden in de aangevallen uitspraak met betrekking tot de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, beantwoordt de Raad deze vraag bevestigend.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij het op medische gronden niet eens is met de geduide functies. Vanwege zijn gehoorapparaat kan hij de functie wikkelaar niet vervullen omdat daarbij het dragen van gehoorbescherming noodzakelijk is. Ook voorziet appellant problemen - gezien zijn longklachten - bij de functie operator A welke hogere concentraties rook, stof, gas/ of damp kent. Appellant kan zijn nek wel gebruiken, echter niet intensief, zoals vereist bij de functies printmonteur en wikkelaar. Daarnaast valt appellant regelmatig en kan daardoor niet werken in nabijheid van draaiende machines.
De Raad merkt op dat de hiervoor vermelde grieven uitsluitend op de eigen subjectieve opvatting van appellant berusten. Hij heeft die opvatting ook in hoger beroep niet met nadere medische stukken onderbouwd.
Gedaagdes bezwaarverzekeringsarts R.M.Hulst en bezwaararbeidsdeskundige J.G. Grothe zijn in hun rapporten van 14 en 18 oktober 2003 uitvoerig ingegaan op de in het beroepsschrift genoemde grieven van appellant en hebben naar het oordeel van de Raad genoegzaam aangetoond dat de voorgehouden functies in medisch opzicht als voor hem passend gezien kunnen worden.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2005.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.R.H. van Roekel.