ECLI:NL:CRVB:2005:AT9605
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van de appellant, die eerder was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 12 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de herziening van de uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen werd bevestigd. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 april 2002, waarin zijn uitkering werd herzien. Dit bezwaar werd door de gedaagde ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 31 mei 2005 was de appellant niet aanwezig, maar de gedaagde werd vertegenwoordigd door een advocaat. De rechtbank had eerder geen aanleiding gezien om het medische onderzoek onzorgvuldig te achten. De appellant had zijn stelling dat hij meer beperkt was dan in het belastbaarheidspatroon onvoldoende onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat zowel het medische als het arbeidskundige onderzoek adequaat was en voldoende grondslag bood voor de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid op de datum van herziening.
De Raad merkte op dat de grieven van de appellant voornamelijk berustten op zijn eigen subjectieve opvattingen, die niet met nadere medische stukken waren onderbouwd. De bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige hadden in hun rapporten aangetoond dat de voorgehouden functies medisch passend waren. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit te vernietigen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.