03/4655 + 03/4658 + 03/4659 + 03/4660 + 03/4663 + 03/4664 + 03/4667 + 03/4669 + 03/4670 + 03/4671 + 03/4674 AW
[appellant 1], wonende te [woonplaats], en 10 anderen zoals vermeld op de bijlage bij de uitspraak, appellanten,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellanten is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 juli 2003, nrs. 02/1688 AW t/m 02/1695 AW en 02/1980 AW t/m 02/1982 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van 2 juni 2005, waar appellanten [appellant 1], [appellant 2], [appellant 3], [appellant 4] en [appellant 5] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. S.M.J. Koolwijk, advocaat te Tilburg. De overige appellanten zijn door deze advocaat vertegenwoordigd. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Kragten, werkzaam bij Kragten & Partner, en door A.P.G.J. Smits, R.C. Verschoor en M.T.H. Smetsers, allen werkzaam bij de gemeente Waalwijk.
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellanten zijn allen aanvankelijk in tijdelijke dienst aangesteld als [naam functie] bij de gemeente Waalwijk. Na een jaar hebben zij een vaste aanstelling gekregen. Bij brief van 22 januari 2002 hebben zij gedaagde verzocht tot beschrijving en waardering van hun functie als [naam functie] over te gaan overeenkomstig de geldende arbeidsvoorwaardenregeling. Op dat verzoek is afwijzend beslist op 24 april 2002. De afwijzing is na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij gelijkluidende bestreden besluiten van 7 augustus 2002.
2. De rechtbank heeft de hiertegen ingestelde beroepen bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1. Voor inwilliging van genoemd verzoek acht gedaagde geen grond aanwezig, omdat appellanten zijn aangesteld in het kader van een werkgelegenheidsproject voor langdurig werklozen en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten, sedert 2000 geregeld in het Besluit in- en doorstroombanen (hierna: Besluit I/D-banen). Ingevolge artikel 1:2:1, vijfde lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Waalwijk 1998 (AVR) is de Regeling functiewaardering gemeente Waalwijk 1998 niet op zodanige werknemers van toepassing. Functiewaardering zou ook zinloos zijn, omdat de bezoldiging van appellanten in het Besluit I/D-banen is begrensd tot maximaal 130% van het wettelijk minimumloon.
3.2. Appellanten hebben niet betwist dat zij allen in tijdelijke dienst zijn aangesteld in een (destijds) zogeheten melkertbaan. Bij omzetting van deze aanstelling van tijdelijk naar vast is naar hun opvatting wijziging gekomen in de aard van hun dienstverband. Nu in de besluiten tot vaste aanstelling geen verwijzing is opgenomen naar het Besluit I/D-banen konden zij ervan uitgaan sedertdien ambtenaar te zijn in de zin van de AVR. Alsdan bestaat recht op functiebeschrijving en -waardering.
4.1. De Raad overweegt als volgt. Met appellanten kan worden vastgesteld dat de aanstellingsbesluiten, die zien op het door appellanten in vaste dienst treden van de gemeente Waalwijk, geen verwijzing bevatten naar het Besluit I/D-banen. Ook anderszins blijkt uit die besluiten zelf niet dat geen sprake zou zijn van een gewone aanstelling als ambtenaar in de zin van het AVR. Onbetwist is echter eveneens dat appellanten (wisten dan wel konden weten dat zij) in het eerste jaar werkzaam waren in het kader van het Besluit I/D-banen of een vergelijkbare voorafgaande regeling. De enkele overgang van hun tijdelijk dienstverband naar een vast dienstverband brengt naar het oordeel van de Raad niet van rechtswege een wijziging in de aard van het dienstverband teweeg. Evenmin kan daaraan de gerechtvaardigde verwachting worden ontleend op een wijziging in die zin dat geen sprake meer was van een I/D-baan. Dat appellanten van gemeentewege voortdurend zou zijn verteld dat het om een reguliere baan ging, zoals door hun gemachtigde ter zitting is gesteld, is van gemeentezijde weersproken en in geen enkel opzicht aannemelijk kunnen worden. Integendeel, namens appellanten is verklaard dat ter gelegenheid van de omzetting van hun tijdelijk naar een vast dienstverband geen afzonderlijke gesprekken met hen zijn gevoerd. Aan het stilzwijgen van gedaagde hebben appellanten in redelijkheid geen aanwijzing voor wijziging van de aard van hun dienstverband kunnen ontlenen. De stelling dat bij het karakter van een doorstroombaan geen vaste aanstelling zou behoren en dat aan dat feit verwachtingen konden worden ontleend, kan de Raad niet onderschrijven. Gedaagde heeft er terecht opgewezen dat het Besluit I/D-banen in artikel 6 uitdrukkelijk de aanstelling voor onbepaalde tijd noemt.
4.2. Uit het vorenstaande volgt dat gedaagde zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat appellanten ten tijde van hun verzoek nog immer waren aangesteld in het kader van een door de overheid getroffen regeling die in- en doorstroom in het arbeidsproces diende te bevorderen en waarbij het maximumsalaris in die regeling was vastgesteld. Gelet hierop is terecht afgezien van het beschrijven en waarderen van de functie van [naam functie]. De aangevallen uitspraak komt dus voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.