ECLI:NL:CRVB:2005:AT9983

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5640 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • M.C.M. van Laar
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling gedifferentieerde WAO-premie en de eerste ziektedag binnen het dienstverband

In deze zaak gaat het om de vaststelling van een gedifferentieerde WAO-premie door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de vraag of de eerste ziektedag van de betrokkene binnen het dienstverband met appellante viel. Appellante, vertegenwoordigd door mr. O. Labordus, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem, die op 23 september 2003 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de eerste ziektedag van de betrokkene binnen het dienstverband met appellante lag, wat appellante betwistte.

Tijdens de zitting op 19 mei 2005 was appellante niet aanwezig, maar gedaagde was vertegenwoordigd door mr. H.J. Gansekoele. De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de eerste ziektedag van de betrokkene binnen het dienstverband viel. Appellante voerde aan dat de WAO-uitkering van de betrokkene ten onrechte was betrokken bij de vaststelling van de premie, omdat zij geen invloed had op de ziekte van de werkneemster en geen inzicht had in de rechtmatigheid van de ziekengelduitkeringen.

De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en stelde vast dat, ongeacht de datum van de eerste ziektedag, deze binnen het dienstverband met appellante viel. De Raad merkte op dat volgens artikel 87e van de WAO een werkgever niet kan aanvoeren dat de WAO-uitkering onterecht is vastgesteld als bezwaar tegen de gedifferentieerde WAO-premie. De Raad besloot de aangevallen uitspraak te bevestigen en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2005.

Uitspraak

03/5640 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. O. Labordus, werkzaam bij LAR Rechtsbijstand te Rijswijk, op nader aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 23 september 2003, onder kenmerk 02-1104, door de rechtbank Haarlem gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 19 mei 2005, waar appellante niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. H.J. Gansekoele, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
II. MOTIVERING
Bij besluit van 14 januari 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen het besluit van
26 november 2001, tot vaststelling van de over 2002 ten laste van appellante komende, gedifferentieerde premie op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De hoogte van deze gedifferentieerde premie is mede bepaald op grond van de aan [naam betrokkene] (betrokkene) in het jaar 2000 toegekende WAO-uitkering.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de eerste ziektedag van betrokkene was gelegen binnen het dienstverband met appellante en heeft het beroep ongegrond verklaard.
Appellante kan zich met het oordeel van de rechtbank dat de eerste arbeidsongeschikt-heidsdag van betrokkene lag binnen het dienstverband met appellante niet verenigen en heeft in hoger beroep voorts nog aangevoerd dat de aan betrokkene toegekende WAO-uitkering ten onrechte bij de vaststelling van de premie is betrokken, omdat zij op geen enkele wijze heeft kunnen voorkomen dat de werkneemster ziek bleef en zij geen inzicht heeft gehad of de werkneemster terecht ziekengeld ontving.
De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam is komen vast te staan dat, van welke datum ook wordt uitgegaan, de eerste ziektedag van betrokkene ligt binnen het dienstverband met appellante.
Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd maakt dit niet anders. Hierbij merkt de Raad nog op dat in het aanvullend hoger beroepschrift is aangegeven dat betrokkene aan het einde van haar laatste werkdag eerder naar huis is gegaan wegens ziekte.
Hieruit volgt dat op het moment dat de arbeidsongeschiktheid is ingetreden er sprake was van een dienstverband tussen betrokkene en appellante.
In artikel 87e van de WAO is bepaald dat het bezwaar of beroep van een werkgever tegen de vaststelling van een gedifferentieerde WAO-premie niet gegrond kan zijn op de grief dat de WAO-uitkering ten onrechte is vastgesteld, zodat hetgeen appellante voor het overige heeft aangevoerd niet in dit geding aan de orde kan komen.
Gezien het voorgaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. M.C.M. van Laar en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.