ECLI:NL:CRVB:2005:AU0017

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1967 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-dagloon en toerekening van toeslagen

In deze zaak gaat het om de herziening van het WAO-dagloon van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellant had verzocht om het dagloon te verhogen, omdat er volgens hem geen rekening was gehouden met verschillende toeslagen, waaronder de pensionkostentoeslag en reiskostenvergoeding voor vakanties naar het land van herkomst. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en de procesgang in deze zaak zorgvuldig overwogen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat vakantietoeslag over de reiskostenvergoeding verschuldigd was en dat deze in het dagloon moest worden meegenomen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen een eerder besluit, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. De Raad heeft geoordeeld dat de verzoeken van appellant om terug te komen van het eerdere besluit niet konden slagen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de extra reisdagen en vakantiedagen niet in het dagloon konden worden meegenomen. De Raad heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

03/1967 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, op daartoe aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 maart 2003, met kenmerk 02/1324.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, waarop namens appellant is gereageerd bij brief van 24 juni 2003.
Bij brief van 28 april 2005 is het hoger beroep nader toegelicht.
Het geding is, gevoegd met een aantal vergelijkbare zaken, behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 2 juni 2005. Appellant is daar, zoals aangekondigd, niet verschenen. Namens gedaagde zijn verschenen F.P.L. Smeets en mr. L. Bosma, beiden werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten.
Appellant werkte laatstelijk bij [naam werkgever] te [vestigingsplaats]. Bij besluit van 21 februari 1984 heeft gedaagde met ingang van
12 januari 1984 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Bij besluit van 28 mei 1984 is WAO-dagloon vastgesteld op f 138,52. In dit besluit heeft appellant berust.
Bij brief van 28 november 2001 is namens appellant verzocht om het dagloon alsnog te verhogen, waarbij is aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de pensionkostentoeslag, de reiskostenvergoeding voor een jaarlijkse vakantiereis naar het land van herkomst, zes extra reisdagen en extra vakantiedagen. Tevens is verzocht de wettelijke rente te vergoeden over de nabetaling.
Bij besluit van 19 april 2002 heeft gedaagde het WAO-dagloon met ingang van 12 januari 1984 herzien naar een bedrag van
f 146,68. Hierbij is rekening gehouden met een bedrag aan reiskostenvergoeding buitenland van f 1008,--. In bezwaar is namens appellant aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zes extra reisdagen, extra vakantiedagen, de zogenaamde tintoeslag, de CAO-toeslag, vuil werktoeslag, overuren enz. Bij besluit op bezwaar van 19 augustus 2002 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 april 2002 ongegrond verklaard. Gedaagde heeft daarbij overwogen dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft aangevoerd, zodat zijn verzoek van 28 november 2001 ingevolge artikel 4:6, tweede lid, Awb had moeten worden afgewezen. Ten onrechte is de reiskostenvergoeding alsnog bij de berekening van het WAO-dagloon betrokkene, maar daarop zal niet ten nadele van appellant worden teruggekomen.
De rechtbank heeft overwogen dat gedaagde naar aanleiding van het verzoek van appellant nader onderzoek heeft verricht en vervolgens het dagloon hoger heeft vastgesteld. Van een afwijzing van het verzoek onder verwijzing naar een eerder besluit als bedoeld in artikel 4:6 Awb is dan ook geen sprake.
Als gevolg van de in het besluit op bezwaar weergegeven opvatting van gedaagde heeft geen heroverweging van het bezwaar plaatsgevonden. Dit is voor de rechtbank aanleiding geweest het beroep gegrond te verklaren en het besluit van
19 augustus 2002 te vernietigen. Vervolgens heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten en daartoe onder meer overwogen dat de zes extra reisdagen terecht niet zijn meegenomen in het dagloon. Ook is niet gebleken dat appellant aanspraak had op vakantietoeslag over de reiskostenvergoeding. Dat appellant een CAO-toeslag ontving in de referteperiode, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt. De vuilwerk- en tintoeslag zijn als SAO-toeslag meegenomen in het dagloon van appellant.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat vakantietoeslag over de reiskosten-vergoeding verschuldigd was en dat dit in het dagloon moet worden meegenomen. Ook is de CAO-toeslag ten onrechte buiten beschouwing gelaten.
De Raad overweegt als volgt.
Aangezien appellant geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit van 28 mei 1984 is dat besluit in rechte onaantastbaar geworden. Bij brief van 28 november 2001 heeft appellant aan gedaagde verzocht terug te komen van dat besluit. Gedaagde heeft naar aanleiding van deze verzoeken nader onderzoek verricht, wat er uiteindelijk toe heeft geleid dat het dagloon met terugwerkende kracht is verhoogd. Met de rechtbank en op de door haar aangegeven gronden is ook de Raad van oordeel dat hier geen situatie als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, Awb aan de orde is.
Het terugkomen van een besluit dat in rechte onaantastbaar is geworden betreft een bevoegdheid en de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt kan door de rechter slechts terughoudend worden beoordeeld. Een toetsing ten volle zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Daarnaast brengt het feit dat wordt verzocht terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met zich dat het aan appellant is aan te geven waarom dat eerdere besluit niet juist zou zijn en van zijn stellingen
- uiterlijk in de bezwaarfase - het nodige bewijs te leveren. Op na het besluit op bezwaar aangevoerde nieuwe stellingen kan geen acht worden geslagen, hiermee heeft gedaagde bij het nemen van het nemen van het besluit op bezwaar geen rekening kunnen houden.
Rekening houdend met voorgaande uitgangspunten stelt de Raad vast dat hetgeen appellant - eerst in beroep - heeft aangevoerd met betrekking tot de vakantietoeslag over de reiskostenvergoeding door de Raad niet in zijn overwegingen kan worden meegenomen.
Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de CAO-toeslag wordt door de Raad ten volle onderschreven. Ook de Raad acht onvoldoende aangetoond dat appellant ten tijde hier van belang aanspraak had op een dergelijke toeslag. De enkele omstandig-heid dat vaststaat dat enkele ex-collega’s van appellant in 1982 deze toeslag hebben ontvangen kan
- gegeven de hierboven weergegeven uitgangspunten - niet tot gevolg hebben dat deze toeslag ook in het dagloon van appellant moet worden meegenomen.
Het voorgaande leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2005.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Renden.