ECLI:NL:CRVB:2005:AU0048

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/230 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.C.M. van Laar
  • L.H. Vogt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de hoogte van de gedifferentieerde WAO-premie

In deze zaak heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had op 9 december 2003 geoordeeld dat het besluit van het Uwv van 10 december 2002, waarin het bezwaar van gedaagde tegen de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie voor het jaar 2002 ongegrond werd verklaard, vernietigd moest worden. De rechtbank oordeelde dat de aan gedaagde opgelegde gedifferentieerde premie in strijd was met artikel 4 van het Besluit premiedifferentiatie WAO, omdat het Uwv voorschotten op uitkeringen ten onrechte had verdisconteerd in de premie. De rechtbank stelde dat alleen toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in aanmerking genomen mochten worden bij de vaststelling van het werkgeversrisicopercentage.

Tijdens de zitting op 24 februari 2005 is het hoger beroep behandeld. De appellant, vertegenwoordigd door L.E. Willemen, voerde aan dat het Uwv op basis van artikel 50, tweede lid, van de WAO een arbeidsongeschiktheidsuitkering bij wijze van voorschot kan betalen, indien er onzekerheid bestaat over het recht op of de hoogte van de uitkering. Appellant betoogde dat een voorschot als een arbeidsongeschiktheidsuitkering moet worden beschouwd en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat voorschotten niet op gelijke wijze behandeld konden worden als toegekende uitkeringen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de mogelijkheid om voorschotten uit te betalen onder de bepalingen van de WAO valt en dat deze voorschotten ook meetellen bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie, mits er geen sprake is van een periode waarin aanspraak op uitkering niet mogelijk was. De Raad concludeerde dat het Uwv de gedifferentieerde premie correct had vastgesteld en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in stand kon blijven.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/230 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift van 27 februari 2004 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 9 december 2003 met kenmerk 03/3 WAO.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 24 februari 2005, waar voor appellant is verschenen L.E. Willemen, werkzaam bij het Uwv, en waar gedaagde met kennisge-ving niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 10 december 2002 heeft appellant ongegrond verklaard het bezwaar van gedaagde tegen het besluit van appellant van 24 oktober 2001 tot vaststelling van de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering (WAO) over 2002 op 4,63%. De hoogte van de premie wordt mede bepaald door het bij besluit van
15 maart 2000 met ingang van 31 januari 2000 aan de (ex-)werknemer van gedaagde[naam ex-werknemer]-werknemer] (hierna: [naam ex-werknemer]) toegekende voorschot op uitkering ingevolge de WAO, dat is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 3 september 2003, aan gedaagde verzonden op 26 september 2003, is aan [naam ex-werknemer] met ingang van 31 januari 2000 een uitkering ingevolge de WAO toegekend, die is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
De rechtbank heeft het namens gedaagde tegen het besluit van 10 december 2002 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaarschrift van gedaagde, met bepalingen omtrent griffierecht en vergoeding van proceskosten.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat, gelet op artikel 4, tweede en vijfde lid, van het Besluit premiedifferentiatie WAO (hierna: het Besluit) uitsluitend toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen dienen te worden verdisconteerd in de vaststelling van het individuele werkgeversrisicopercentage. De rechtbank ziet geen aanleiding verstrekte voorschotten op een lijn te stellen met toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, nu deze betalingen een wezenlijk verschillend karakter dragen. De rechtbank acht van belang dat artikel 6, eerste lid, van het Besluit slechts een basis biedt voor het verrekenen van geheel of ten onrechte toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Volgens de rechtbank zijn in de Nota’s van Toelichting bij het Besluit geen aanwijzingen te vinden die erop wijzen dat de wetgever heeft beoogd om voorschotten in de systematiek van het kasbasissysteem op gelijke wijze te behandelen als toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, en noopt de systematiek van het kasbasissysteem daartoe evenmin. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat appellant in de aan gedaagde opgelegde gedifferentieerde premie voor het jaar 2002 in strijd met artikel 4 van het Besluit de aan [naam ex-werknemer] toegekende voorschotten heeft verdisconteerd.
Appellant voert in het aanvullend beroepschrift aan dat het Uwv ingevolge artikel 50, tweede lid, van de WAO een arbeidsongeschiktheidsuitkering bij wege van voorschot betaalbaar kan stellen indien onzekerheid bestaat over het recht op of de hoogte van de uitkering of de hoogte van het te betalen bedrag aan uitkering. Een verleend voorschot wordt verrekend met het definitief vastgestelde bedrag aan uitkering. Appellant stelt zich derhalve op het standpunt dat een voorschot beschouwd dient te worden als een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Besluit. Ook de omstandigheid dat op basis van wet- en regelgeving verrekening misschien niet meer tot de mogelijkheden behoort, doet hier volgens appellant niet aan af.
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 16 juni 2005 met kenmerk 03/3662 WAO,
LJN AT8493, onderschrijft de Raad het standpunt van appellant. De Raad voegt hieraan toe dat artikel 50 van de WAO de mogelijkheid biedt een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit te betalen bij wege van voorschot, ook indien onzekerheid bestaat over het recht op of de hoogte van de uitkering. Onder de ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komende uitkeringen in de zin van artikel 4, tweede lid, van het Besluit vallen dan ook mede te begrijpen uitkeringen die bij wege van voorschot zijn betaald. Dit is slechts anders indien een voorschot is betaald over een periode waarin een aanspraak op uitkering ingevolge de WAO in het geheel niet tot de mogelijkheden behoorde. Dat is hier niet het geval.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het inleidend beroep alsnog ongegrond moet worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.C.M. van Laar, in tegenwoordigheid van mr. L.H. Vogt als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2005.
(get.) M.C.M. van Laar.
(get.) L.H. Vogt.