ECLI:NL:CRVB:2005:AU0064

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6285 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing erkenning als burgeroorlogsgetrofene wegens gebrek aan blijvende invaliditeit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, had een aanvraag ingediend om als burger-oorlogsslachtoffer erkend te worden op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan de eis van blijvende invaliditeit ten gevolge van oorlogsgeweld. Eiseres was van mening dat haar ervaringen tijdens de oorlog, waaronder de moord op haar vader, haar psychisch zwaar hadden getekend.

De Raad heeft de zaak behandeld op 2 juni 2005, waarbij eiseres niet aanwezig was. De verweerster, vertegenwoordigd door drs. T.N.L.C. van Wickevoort Crommelin, heeft een verweerschrift ingediend. De Raad heeft de medische adviezen van de Pensioen- en Uitkeringsraad in overweging genomen, waaruit bleek dat eiseres lijdt aan een lichte chronische posttraumatische stressstoornis, maar dat deze geen significante beperkingen met zich meebrengt. De Raad concludeert dat er geen bewijs is voor blijvende invaliditeit, wat een vereiste is voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer.

De Raad benadrukt dat de ervaringen tijdens de oorlog niet de enige factor zijn voor erkenning; er moet ook sprake zijn van blijvende invaliditeit, wat een individuele beoordeling vereist. Aangezien eiseres niet aan deze eis voldeed, werd haar beroep ongegrond verklaard. De Raad heeft geen termen gezien om veroordeling van verweerster in de proceskosten toe te passen, en heeft de uitspraak openbaar gedaan.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/6285 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 28 oktober 2004, kenmerk JZ/F70/2004, heeft verweerster ten aanzien van eiseres uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Eiseres heeft tegen dit besluit bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft zij aangegeven waarom zij zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 2 juni 2005. Aldaar is eiseres niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door drs. T.N.L.C. van Wickevoort Crommelin, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, die is geboren [in] 1938 in het voormalige Nederlands Indië, heeft in november 2003 bij verweerster een aanvraag ingediend om als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet in aanmerking te komen voor onder meer de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet.
Bij besluit van 26 juli 2004 heeft verweerster de aanvraag van eiseres afgewezen. Hierbij is erkend dat eiseres is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet ( de confrontatie met het dode lichaam van haar vader, die tijdens de Bersiap-periode is omgekomen, alsmede internering te Brebes en Tegal tijdens de Bersiap-periode), maar dat eiseres niet voldoet aan de eveneens ingevolge de Wet voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer geldende eis dat sprake is van blijvende invaliditeit ten gevolge van dit oorlogsgeweld. Dit standpunt heeft verweerster na door eiseres gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit.
Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Naar haar mening is zij door haar ervaringen tijdens de oorlog en met name door de moord op haar vader voor het leven getekend.
De Raad overweegt als volgt.
Het standpunt van verweerster dat bij eiseres geen sprake is van blijvende invaliditeit ten gevolge van haar oorlogservaringen is in overeenstemming met adviezen van genees-kundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze adviezen berusten op de resultaten van bij eiseres verricht medisch onderzoek door de arts G.J. Laatsch. Deze laatste heeft vastgesteld dat er bij eiseres sprake is van een lichte chronische post traumatische stress stoornis, die met haar oorlogservaringen in verband staat, doch geen beperkingen van betekenis oplevert.
De Raad acht het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerster door deze adviezen voldoende draagkrachtig gemotiveerd. Hij heeft in de gedingstukken geen aanwijzingen gevonden voor de opvatting dat er bij eiseres ten gevolge van haar voor-noemde lichte psychische klachten wel sprake is van invaliditeit. De Raad overweegt daarbij dat blijkens het voornoemde rapport van G.J. Laatsch in de vier rubrieken die verweerster bepalend acht voor het bestaan van invaliditeit ( dagelijkse activiteiten, sociaal functioneren, concentratie- en doorzettingsvermogen, tempo alsmede adaptatie aan stressvolle omstandigheden) bij eiseres geen beperkingen zijn vastgesteld. Medische gegevens die in een andere richting wijzen zijn niet beschikbaar.
Met betrekking tot het door eiseres naar voren gebrachte standpunt dat een broer en een zuster van haar, die hetzelfde hebben meegemaakt, door verweerster wel zijn erkend als burger-oorlogsslachtoffer, overweegt de Raad dat de ervaringen tijdens de oorlog niet uitsluitend bepalend zijn voor de vraag of erkenning als burger-oorlogsslachtoffer kan volgen, doch dat tevens moet zijn voldaan aan de eveneens ingevolge de Wet geldende eis dat sprake is van met deze oorlogservaringen samenhangende blijvende invaliditeit. Dit laatste aspect vergt een individuele medische beoordeling, waaraan een ander dan de betrokkene geen rechten kan ontlenen.
Dit betekent dat het beroep van eiseres ongegrond verklaard moet worden.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.R. Geerling-Brouwer, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2005.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) J.P. Schieveen.