ECLI:NL:CRVB:2005:AU0070
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Weigering tot erkenning als vervolgingsslachtoffer op grond van omstandigheden tijdens de oorlogsjaren
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2005 uitspraak gedaan in het hoger beroep van eiser, die verzocht om erkenning als vervolgingsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiser, geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië, had een aanvraag ingediend om met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wet gelijkgesteld te worden met de vervolgde, omdat zijn vader tijdens de Japanse bezetting tewerkgesteld was en bij een bombardement in mei 1944 gewond raakte en overleed. De verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, had de aanvraag afgewezen, omdat de omstandigheden waaronder eiser de oorlogsjaren had meegemaakt niet onder het begrip vervolging konden worden gebracht.
De Raad heeft vastgesteld dat de verweerster terecht geen aanleiding heeft gezien om eiser met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wet met de vervolgde gelijk te stellen. De Raad overweegt dat de verweerster een richtlijn hanteert voor de beoordeling van de gelijkstelling, waarbij gekeken wordt naar de omstandigheden waaronder de aanvrager en diens ouders hebben geleefd tijdens de oorlog. In dit geval zijn er geen gegevens aangetroffen die de gestelde vervolging van de vader van eiser bevestigen, en er zijn geen eenduidige gegevens over de omstandigheden van zijn overlijden.
De Raad concludeert dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.