ECLI:NL:CRVB:2005:AU0212

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3933 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering na ongeval met gecompliceerde beenbreuk

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die als gevolg van een verkeersongeval met een gecompliceerde beenbreuk uitviel. Appellant, die werkzaam was als monteur en schoonmaker, ontving sinds 3 januari 2001 een WAO-uitkering van 80 tot 100%. Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, herzag deze uitkering per 1 februari 2002 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die het bezwaar tegen het herzieningsbesluit ongegrond had verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 7 juni 2005 behandeld. Appellant was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door een medewerker van het Uwv. De Raad overwoog dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden ten opzichte van de eerdere procedure. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de proceskosten te vergoeden. De Raad merkte op dat de beschikbare gegevens voldoende informatie gaven over de gezondheidstoestand van appellant op de relevante datum, en dat de eigen mening van appellant over zijn gezondheid niet het gewicht had dat hij eraan hechtte. De Raad concludeerde dat appellant, gezien zijn belastbaarheid, in staat was om zijn werkzaamheden als monteur te verrichten, en dat er geen sprake was van overschrijding van de belastbaarheid met betrekking tot traplopen. Het hoger beroep werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/3933 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 juni 2003, reg.nr. SBR 02/1599, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 7 juni 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M. el Ahmadi, kantoorgenoot van mr. Adank, en waar namens gedaagde is verschenen mr. A.E.M. Kuppens, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant, laatstelijk werkzaam als monteur bij de [werkgever 1] te [vestigingsplaats] voor 36 uur per week en als schoonmaker bij [naam werkgever 2] te [vestigingsplaats] voor 8,75 uur per week, is op 5 januari 2000 uitgevallen als gevolg van een verkeersongeval waarbij hij een gecompliceerde rechterbeenbreuk heeft opgelopen. Sedert 3 januari 2001 ontving hij een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van 80 tot 100%.
Bij besluit van 15 februari 2002 heeft gedaagde de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 februari 2002 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Bij besluit van 18 juni 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit bij de in rubriek I vermelde uitspraak ongegrond verklaard. Aan de orde is de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
De Raad overweegt als volgt.
Hetgeen in hoger beroep namens appellant is aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
De Raad merkt nog op dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen.
Aan de eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, mening van appellant met betrekking tot zijn gezondheids- toestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat hij daaraan gehecht wil zien. De Raad merkt hierbij nog op dat in dit geding slechts wordt geoordeeld over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op de in geding zijnde datum, te weten 1 februari 2002.
Uitgaande aldus van de juistheid van de door gedaagde aangenomen beperkingen bij appellant ten aanzien van het verrichten van arbeid is de Raad voorts niet gebleken dat appellant de werkzaamheden behorende bij zijn functie van monteur bij de [werkgever 1] te [vestigingsplaats] niet zou kunnen verrichten. Met betrekking tot de belastbaarheid op het aspect traplopen overweegt de Raad in dit verband dat appellant ingevolge het belastbaarheidspatroon op dit aspect beperkt wordt geacht tot ‘2 keer per uur 15 treden’ zodat ook ten aanzien van traplopen geen sprake is van enige overschrijding van de belastbaarheid nu in het monteurswerk zelf trappenlopen niet voorkomt en voorts appellant -desgevraagd ter zitting- heeft aangegeven dat bij de eigen woning van appellant slechts sprake is van drie trappen van ieder ongeveer zes treden.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2005.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M.H.A. Jenniskens.