ECLI:NL:CRVB:2005:AU0212
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering na ongeval met gecompliceerde beenbreuk
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die als gevolg van een verkeersongeval met een gecompliceerde beenbreuk uitviel. Appellant, die werkzaam was als monteur en schoonmaker, ontving sinds 3 januari 2001 een WAO-uitkering van 80 tot 100%. Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, herzag deze uitkering per 1 februari 2002 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die het bezwaar tegen het herzieningsbesluit ongegrond had verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 7 juni 2005 behandeld. Appellant was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door een medewerker van het Uwv. De Raad overwoog dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden ten opzichte van de eerdere procedure. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de proceskosten te vergoeden. De Raad merkte op dat de beschikbare gegevens voldoende informatie gaven over de gezondheidstoestand van appellant op de relevante datum, en dat de eigen mening van appellant over zijn gezondheid niet het gewicht had dat hij eraan hechtte. De Raad concludeerde dat appellant, gezien zijn belastbaarheid, in staat was om zijn werkzaamheden als monteur te verrichten, en dat er geen sprake was van overschrijding van de belastbaarheid met betrekking tot traplopen. Het hoger beroep werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.