ECLI:NL:CRVB:2005:AU0468
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- J.E. Meijer
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAZ-uitkering op basis van zelfstandigheidseisen
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAZ-uitkering aan appellante, die op 1 mei 2001 arbeidsongeschikt werd. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), die op 24 oktober 2001 had geweigerd om een WAZ-uitkering toe te kennen. De reden voor deze weigering was dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden om als zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkend echtgenoot in de zin van de WAZ te worden beschouwd. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 17 mei 2002, met de aantekening dat 1 december 2000 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag werd aangemerkt.
De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep tegen het besluit van 17 mei 2002 ongegrond op 26 mei 2003. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat, ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 14 juni 2005 werd appellante bijgestaan door haar echtgenoot en haar advocaat. Gedaagde, vertegenwoordigd door een medewerker van het Uwv, gaf aan dat de rechtbank te gemakkelijk had aangenomen dat er sprake was van een dienstbetrekking tussen appellante en haar werkgever. Gedaagde verzuimde echter om zelf hoger beroep in te stellen, waardoor hij gebonden was aan de overwegingen van de rechtbank.
De Raad overweegt dat gedaagde terecht de aanvraag voor de WAZ-uitkering heeft geweigerd, en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door mr. C.W.J. Schoor, in aanwezigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 juli 2005.