ECLI:NL:CRVB:2005:AU0496

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5666 CSV + 04/5667 CSV + 04/5670 CSV + 04/5671 CSV + 04/5672 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boetenota's en boetebesluiten in het socialezekerheidsrecht

In deze zaak heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 september 2004. De rechtbank had geoordeeld dat de boetenota's die aan gedaagden waren verzonden, geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen bezwaar openstaat. De gedaagden hadden bezwaarschriften ingediend tegen de boetenota's, maar de rechtbank oordeelde dat de bezwaren ook gericht waren tegen de boetebesluiten, wat de appellant niet had erkend.

De Raad heeft de zaak behandeld op 23 juni 2005, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. M.M. Odijk en de gedaagden door mr. J.D. Schouten. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de boetenota's geen besluiten zijn, maar dat de bezwaarschriften van gedaagden ook betrekking hadden op de boetebesluiten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant in de proceskosten van gedaagden moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 966,-- wegens verleende rechtsbijstand.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan op 7 juli 2005, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde. De Raad benadrukte dat de boetenota's niet als besluiten kunnen worden aangemerkt en dat de bezwaarschriften van gedaagden ook betrekking hadden op de boetebesluiten. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagden, en er werd een recht van € 414,-- geheven van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/5666 CSV
04/5667 CSV
04/5670 CSV
04/5671 CSV
04/5672 CSV
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), appellant,
en
[gedaagde 1],
[gedaagde 2].,
[gedaagde 3].,
[gedaagde 4], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagden.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 22 september 2004 onder kenmerk 04/305, 04/308, 04/309, 04/310 en 04/311 door de rechtbank Utrecht gewezen uitspraak.
Namens gedaagden zijn verweerschriften ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 juni 2005, waar namens appellant is verschenen mr. M.M. Odijk, werkzaam bij het Uwv, terwijl gedaagden zich hebben doen vertegenwoordigen door mr. J.D. Schouten, werkzaam bij Ernst & Young Belastingadviseurs te Apeldoorn.
II. MOTIVERING
Bij een vijftal besluiten van 22 september respectievelijk 9, 15 en 24 oktober 2003 (waarbij het besluit van 23 september 2003 is komen te vervallen) zijn aan gedaagden boetes opgelegd over het jaar 2002, omdat bij de eindafrekening over dat jaar is gebleken dat het totaal van de premielonen meer dan 5% afwijkt van het totaal van de premielonen van de aan gedaagden gezonden voorschotnota, terwijl tevens het drempelbedrag is overschreden. Op 23 en 24 september respectievelijk 20 oktober 2003 zijn vijf boetenota’s verzonden met het verzoek om te betalen. Naar aanleiding van deze nota’s hebben gedaagden bezwaarschriften ingediend waarbij zij onder meer hebben betoogd dat geen sprake is van opzet of grove schuld.
Bij een vijftal besluiten van 14 en 21 januari 2004 heeft appellant de bezwaren van gedaagden tegen de boetenota’s niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de boetenota’s niet op rechtsgevolg zijn gericht en derhalve geen besluit zijn in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van 14 en 21 januari 2004 gegrond verklaard en heeft daartoe overwogen dat appellant weliswaar terecht heeft geoordeeld dat de boetenota’s geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 Awb waartegen de mogelijkheid van bezwaar open staat, maar dat appellant er ten onrechte van uit is gegaan dat de bezwaren van gedaagden enkel gericht waren tegen de boetenota’s en niet tegen de boetebesluiten. In de bezwaarschriften wordt immers gerefereerd aan de motivering van de boetebesluiten en ook hetgeen tijdens de hoorzitting is aangevoerd heeft hierop betrekking. Naar het oordeel van de rechtbank hebben gedaagden met hun bezwaarschriften mede bedoeld bezwaar aan te tekenen tegen de boetebesluiten en is appellant blijkens de stukken in de voorbereidingsfase er kennelijk zelf ook van uit gegaan dat de bezwaren (mede) gericht waren tegen de boetebesluiten.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen gekeerd.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de boetenota’s geen besluit zijn in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen de mogelijkheid van bezwaar open staat. Eveneens is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de bezwaarschriften van gedaagden gelet op de inhoud en strekking ervan zich richtten tegen zowel de boetenota’s als de boetebesluiten.
De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht termen aanwezig om appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagden in hoger beroep tot een bedrag van € 966,-- wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagden van € 966,-- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een recht van
€ 414,-- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2005.
(get.) R.C. Schoemaker
(get.) A. Kovács