ECLI:NL:CRVB:2005:AU0499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4763 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een boetenota in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van een boetenota die was opgelegd aan gedaagde door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De boete van € 2.054,-- was opgelegd wegens het niet (tijdig) indienen van jaarloonopgaven voor het jaar 2002. Gedaagde had hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, stellende dat de boetenota geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank Breda had in eerste aanleg het beroep van gedaagde tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de boetenota inderdaad geen besluit was, het Uwv het bezwaarschrift van gedaagde had moeten opvatten als gericht tegen het boetebesluit. Het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de boetenota niet als een besluit kan worden aangemerkt waartegen bezwaar openstaat, maar dat het bezwaarschrift van gedaagde, gezien de inhoud en strekking, ook betrekking had op het boetebesluit. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag van € 322,-- voor verleende rechtsbijstand.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2005, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde en de proceskosten vergoedde.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/4763 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), appellant,
en
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 22 juli 2004 onder kenmerk 03/2316 door de rechtbank Breda gewezen uitspraak.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 juni 2005, waar namens appellant is verschenen mr. M.M. Odijk, werkzaam bij het Uwv, terwijl gedaagde zich niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 27 juni 2003 is aan gedaagde een boete opgelegd over het jaar 2002 ten bedrage van € 2.054,-- wegens het niet (tijdig) inzenden van de jaarloonopgaven. Op 30 juni 2003 is de boetenota verzonden met het verzoek om te betalen. Naar aanleiding van deze nota heeft gedaagde een bezwaarschrift ingediend en appellant medegedeeld dat de jaaropgaven tijdig zijn ingediend en verzocht de opgelegde boete kwijt te schelden.
Bij besluit van 29 september 2003 heeft appellant het bezwaar van gedaagde tegen de boetenota niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de boetenota geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit 29 september 2003 gegrond verklaard en heeft daartoe overwogen dat appellant zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de boetenota geen besluit is in de zin van artikel 1:3 Awb, maar dat appellant gelet op de bewoordingen en strekking ervan het bezwaarschrift van gedaagde evenwel had moeten opvatten als (eveneens) gericht tegen het boetebesluit.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak van de rechtbank gekeerd.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de boetenota geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen de mogelijkheid van bezwaar open staat. Eveneens is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het bezwaarschrift van gedaagde gelet op de inhoud en strekking ervan zich richtte tegen zowel de boetenota als het boetebesluit. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht tot slot termen aanwezig om appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde van € 322,-- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een recht van € 414,-- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2005.
(get.) R.C. Schoemaker
(get.) A. Kovács