ECLI:NL:CRVB:2005:AU0499
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een boetenota in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van een boetenota die was opgelegd aan gedaagde door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De boete van € 2.054,-- was opgelegd wegens het niet (tijdig) indienen van jaarloonopgaven voor het jaar 2002. Gedaagde had hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, stellende dat de boetenota geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank Breda had in eerste aanleg het beroep van gedaagde tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de boetenota inderdaad geen besluit was, het Uwv het bezwaarschrift van gedaagde had moeten opvatten als gericht tegen het boetebesluit. Het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de boetenota niet als een besluit kan worden aangemerkt waartegen bezwaar openstaat, maar dat het bezwaarschrift van gedaagde, gezien de inhoud en strekking, ook betrekking had op het boetebesluit. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag van € 322,-- voor verleende rechtsbijstand.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2005, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde en de proceskosten vergoedde.