ECLI:NL:CRVB:2005:AU0507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4009 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Bolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op WW-uitkering wegens niet-naleving sollicitatieplicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de korting op de WW-uitkering van appellante. De korting van 20% werd opgelegd voor een periode van 16 weken, omdat appellante niet voldeed aan haar sollicitatieplicht. Appellante was sinds 1 juli 1998 in dienst bij een werkgever in de functie van medewerker huishoudelijke dienst, maar haar dienstverband eindigde op 30 juni 2003. Na beëindiging van het dienstverband ontving zij een WW-uitkering, die was gebaseerd op een gemiddeld arbeidspatroon van 32 uur per week.

De rechtbank Arnhem had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 8 juni 2005 was appellante niet aanwezig, terwijl de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. S. Croes, wel aanwezig was. De Raad beoordeelde het geschil aan de hand van de Werkloosheidswet en de relevante bepalingen.

De Raad concludeerde dat appellante in de periode van 30 juni tot 13 juli 2003 onvoldoende inspanningen had geleverd om passende arbeid te verkrijgen. De Raad wees erop dat appellante op 24 juni 2003 had getekend voor de ontvangst van informatie over haar sollicitatieplicht, waarin werd aangegeven dat zij minimaal één concrete sollicitatie per week diende te doen. De Raad oordeelde dat het niet aannemelijk was dat er geen geschikte functies beschikbaar waren voor appellante, en dat haar lichamelijke beperkingen haar niet hadden belet om haar werk gedurende vijf jaar uit te voeren.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van appellante voldoende waren meegewogen door de gedaagde partij. Er waren geen redenen om van de opgelegde maatregel af te zien. De uitspraak bevestigde de beslissing van de rechtbank en handhaafde de korting op de WW-uitkering.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/4009 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat te Utrecht, op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Arnhem op 1 juni 2004, nr. 03/284 , tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 juni 2005, waar appellante met bericht niet is verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. S. Croes, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Appellante is met ingang van 1 juli 1998 op een arbeidsovereenkomst WIW in dienst getreden van [werkgeefster] in de functie van medewerker huishoudelijke dienst. Op 30 juni 2003 is het dienstverband van rechtswege geëindigd. Bij besluit van 10 juli 2003 heeft gedaagde appellante een uitkering ingevolge de WW toegekend gebaseerd op een arbeidspatroon van gemiddeld 32 arbeidsuren per week.
Bij besluit van 25 juli 2003 heeft gedaagde op de WW-uitkering van appellante met ingang van 14 juli 2003 een korting toegepast van 20% gedurende 16 weken, omdat appellante in de periode van 30 juni 2003 tot en met 13 juli 2003 niet heeft voldaan aan de op haar rustende sollicitatieplicht.
Dit besluit is, na gemaakt bewaar, door gedaagde gehandhaafd bij het thans bestreden besluit van 5 november 2003.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Hetgeen in hoger beroep namens appellante is aangevoerd, bevat een herhaling van wat in eerste aanleg is betoogd, erop neerkomend dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de zorgvuldigheid.
Naar het oordeel van de Raad zijn de grieven van appellante door de rechtbank op goede gronden weerlegd. Ook de Raad is tot de conclusie gekomen dat appellante in de in geding zijnde periode in onvoldoende mate heeft getracht passende arbeid te verkrijgen, terwijl haar redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat van haar minimaal één concrete sollicitatieactiviteit per week verwacht werd. Immers, op 24 juni 2003 heeft appellante getekend voor de ontvangst van de brochure ‘Aan welke regels moet ik mij houden’ met de concrete uitwerking van de wettelijke verplichting om passende arbeid te verwerven. Voorts acht de Raad het niet aannemelijk dat er voor appellante geen geschikte functies beschikbaar waren. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de door appellante verrichte functie van medewerker huishoudelijke dienst als gangbaar dient te worden beschouwd en dat de lichamelijke beperkingen van appellante haar kennelijk niet hebben verhinderd dit werk gedurende vijf jaren vol te houden. Dat de gezondheidstoestand van appellante rond 1 juli 2003 zou zijn verslechterd is de Raad niet gebleken.
De Raad komt dan ook tot oordeel dat de persoonlijke omstandigheden waarop appellante zich beroept in voldoende mate zijn meegewogen bij de oordeelsvorming van gedaagde. Voorts heeft de Raad in de omstandigheden van het geval geen reden gezien om aan te nemen dat het niet nakomen van de aan de orde zijnde verplichting appellante niet in overwegende mate kan worden verweten.
Voor dringende redenen om van het opleggen van een maatregel af te zien, acht de Raad evenmin gronden aanwezig.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. Bolt, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005.
(get.) H. Bolt
(get.) M.D.F. de Moor