ECLI:NL:CRVB:2005:AU0511
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet en weigering WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die op staande voet was ontslagen. Appellant, werkzaam als chauffeur, had herhaaldelijk ongeoorloofd te laat op zijn werk verschenen, ondanks waarschuwingen van zijn werkgever. De werkgever had appellant op 4 november 2002 op staande voet ontslagen, maar dit ontslag werd niet gehandhaafd. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst per 16 december 2002 wegens een verstoorde arbeidsrelatie, zonder een vergoeding toe te kennen aan appellant.
De Raad beoordeelde het geschil aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en concludeerde dat de weigering van de WW-uitkering terecht was. De Raad oordeelde dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn gedragingen tot beëindiging van zijn dienstbetrekking konden leiden. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.
Appellant voerde in hoger beroep aan dat er geen hoor en wederhoor had plaatsgevonden en dat de rapportages niet door een onafhankelijke instantie waren opgemaakt. De Raad verwierp deze grieven, omdat gedaagde appellant en zijn werkgever afzonderlijk had gehoord en hen de gelegenheid had gegeven om op elkaars verklaringen te reageren. De Raad oordeelde dat de stelling dat gedaagde de kantonrechter had moeten volgen, niet kon worden gevolgd, aangezien de kantonrechter hierover niets had overwogen in zijn beschikking. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de aangevallen uitspraak.