ECLI:NL:CRVB:2005:AU0536

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2077 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling proceskosten en griffierecht in hoger beroep met betrekking tot WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, vertegenwoordigd door mr. J.P.M. van Zijl, tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het geschil betreft de toekenning van een WAO-uitkering aan een werkneemster, die met ingang van 16 april 2002 een uitkering kreeg toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door gedaagde. De rechtbank Alkmaar heeft het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht zijn vergoed.

Na de uitspraak van de rechtbank heeft gedaagde op 4 februari 2005 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond werd verklaard. Appellante heeft vervolgens aan de Raad verzocht om uitspraak te doen over de veroordeling van de proceskosten en het griffierecht in hoger beroep, aangezien zij in de nieuwe beslissing op bezwaar kon berusten. De Raad heeft, gezien de schriftelijke toestemming van beide partijen, besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen belang meer heeft bij een beoordeling van het hoger beroep, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Tevens heeft de Raad gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. De uitspraak is gedaan door mr. J. Janssen, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2005. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/2077 WAO
U I T S P R A A K
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. INLEIDING
Bij besluit van 8 juli 2002 heeft gedaagde aan [naam werkneemster] (werkneemster) met ingang van 16 april 2002 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 22 januari 2003, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank Alkmaar heeft bij uitspraak van 8 maart 2004, nummer WAO 03/248, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Voorts heeft de rechtbank beslist omtrent vergoeding van griffierecht en proceskosten.
Namens appellante is mr. J.P.M. van Zijl, advocaat te Tilburg, van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Op 4 februari 2005 heeft gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar afgegeven. Bij deze nieuwe beslissing op bezwaar is het bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat de toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de werkneemster niet aan appellante wordt toegerekend voor de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie.
Namens appellante heeft mr. Van Zijl de Raad bij schrijven van 25 februari 2005 medegedeeld dat appellante in de nieuwe beslissing op bezwaar kan berusten en aan de Raad verzocht uitspraak te doen over de veroordeling proceskosten en griffierecht in hoger beroep.
Elk der partijen heeft, desgevraagd, schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.
II. MOTIVERING
Gelet op vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege kan blijven en het onderzoek gesloten.
Blijkens de brief van 25 februari 2005 van mr. Van Zijl heeft appellante geen belang meer bij een beoordeling van het hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De Raad acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante, welke met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar in hoger beroep betaalde recht van € 409,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.