ECLI:NL:CRVB:2005:AU0602
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- M.H.A. Uri
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een eerdere beslissing waarbij haar arbeidsongeschiktheid was herzien van 80-100% naar 25-35%. De rechtbank Rotterdam had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna appellante in beroep ging. Tijdens de zitting op 24 juni 2005 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. J.C.A. Stevens, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. W.M.J. Evers.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en zich gericht op de vraag of het besluit van 29 januari 2002, waarbij het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard, terecht was. Appellante voerde aan dat de onderzoeken door de verzekeringsarts R.K. Kanhai en de bezwaarverzekeringsarts P. van de Merwe niet adequaat waren uitgevoerd en dat haar medische situatie niet goed was beoordeeld. Ze stelde dat haar toestand sinds 1990 was verslechterd en dat ze niet in staat was om te werken. De Raad oordeelde echter dat er voldoende passende functies voor appellante beschikbaar waren, gebaseerd op de medische beperkingen die door de bezwaarverzekeringsarts waren vastgesteld.
De Raad concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld op 25-35%, niet was onderschat. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad zag geen aanleiding om de kosten van het geding te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. van der Vos, in aanwezigheid van griffier M.H.A. Uri, op 5 augustus 2005.