ECLI:NL:CRVB:2005:AU0607

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3485 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • A.C.W. van Huussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering na herbeoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die haar uitkeringen op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) heeft ingetrokken. De intrekking vond plaats omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per 3 januari 2001 minder dan 15% respectievelijk 25% zou zijn. Appellante, die sinds 14 juni 1997 met ernstige vermoeidheidsklachten, hoofdpijn en duizelingen uitviel, heeft bezwaar aangetekend tegen deze besluiten, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Haarlem.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de medische rapportages van zowel de verzekeringsarts als de huisarts van appellante in overweging genomen. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante geschikt werd geacht voor haar eigen werk, terwijl de huisarts en een psychiater stelden dat appellante niet belastbaar was. De Raad oordeelde dat er voldoende rekening was gehouden met de medische klachten van appellante in het belastbaarheidspatroon en dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om de eerdere besluiten te weerleggen.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het besluit van het Uwv op een juiste medische grondslag berustte. De Raad concludeerde dat appellante niet in aanmerking kwam voor een WAO-uitkering, omdat er voldoende passende functies beschikbaar waren die haar belastbaarheid niet te boven gingen. De uitspraak werd gedaan op 29 juli 2005.

Uitspraak

03/3485 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluiten van 24 januari 2001 heeft gedaagde appellantes uitkeringen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet arbeidsongeschikt-heidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG), berekend naar een mate van arbeids-ongeschiktheid van 80-100%, per 3 januari 2001 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15%, respectievelijk 25% bedraagt.
Bij besluit van 10 mei 2002 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar tegen de besluiten van 24 januari 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank Haarlem heeft bij uitspraak van 19 juni 2003, geregistreerd onder nummer Awb 02-1044 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Op bij aanvullend beroepschrift van 4 augustus 2003 aangevoerde gronden heeft mr. J. de Groot, rechtskundig adviseur te Koog aan de Zaan, namens appellante hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van hetgeen ter zitting van de Raad van 4 februari 2005 is gebleken, heeft de Raad de behandeling van de zaak aangehouden teneinde gedaagde de gelegenheid te bieden een reactie te geven op het rapport van psychiater J. Doorn van 26 november 2002, welke op 21 maart 2003 door appellante is ingediend, alsmede een brief van appellantes huisarts van 26 januari 2005.
Bij schrijven van 11 maart 2005 heeft de Raad een rapportage van de verzekeringsarts J. Coehoorn van 8 maart 2005 ontvangen.
Het geding is ter voortgezette behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad gehouden op 17 juni 2005, waar partijen - zoals van te voren bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Appellante was acht uur per week werkzaam als telefonisch enquetrice en veertig uur per week studerende tot zij op 14 juni 1997 uitviel met ernstige vermoeidheidsklachten, hoofdpijn en duizelingen.
In het kader van de eerstejaars herbeoordeling is appellante op 3 oktober 2000 gezien door de verzekeringsarts M.H.M. Ligthart. Hij heeft het op 22 april 1998 opgestelde belastbaarheidspatroon, waarin de beperkingen van appellante zijn vastgesteld, onveranderd van toepassing geacht.
De arbeidsdeskundige L. Timmers heeft in zijn rapportage van 2 november 2000 geconcludeerd dat appellante geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de WAO, omdat zij geschikt wordt geacht voor haar eigen werk. Tevens is er geen recht meer op een uitkering krachtens de WAJONG omdat er voldoende passende functies te duiden zijn, waarmee het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 25% bedraagt.
Namens appellante is aangevoerd dat ze niet in staat is in haar eigen werk te hervatten of de haar voorgehouden functies te verrichten. Appellante lijdt aan psychische klachten en vermoeidheid. Voorts is in de beroepsfase de rapportage van Doorn ingebracht, waar eveneens uit blijkt dat appellante niet belastbaar is. Doorn spreekt van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis, een specifieke fobie bij een persoonlijkheid met dwangmatige trekken. Ook uit het rapport van appellantes huisarts van 26 januari 2005 blijkt naar de mening van appellante dat haar beperkingen niet juist zijn ingeschat en dat ze niet in staat is volledig te hervatten.
De Raad overweegt als volgt.
Bij schrijven van 11 maart 2005 heeft gedaagde gehoor gegeven aan het verzoek van de Raad een reactie te geven op het rapport van Doorn. De bezwaarverzekeringsarts Coehoorn is van mening dat het rapport van Doorn en de brief van de huisarts geen aanleiding geven tot een wijziging van het ingenomen standpunt.
De Raad kan zich hierin vinden en overweegt hiertoe dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de veronderstelling dat niet met de ongedifferentieerde somatoforme stoornis in voldoende mate rekening is gehouden in het belastbaarheidspatroon, nu appellante beperkt belastbaar is geacht voor werken onder tijdsdruk en in een lawaaierige omgeving. Bovendien dient het werk gestructureerd te zijn. De Raad overweegt mede dat ook de brief van appellantes huisarts niet tot nadere beperkingen van de belastbaarheid van appellante nopen. Met de klachten die opgesomd zijn is in voldoende mate rekening gehouden door gedaagde. De stelling dat de huisarts appellante niet 100% arbeidsgeschikt acht, maakt dat niet anders nu de huisarts andere criteria hanteert dan in de WAO zijn gesteld. De Raad is derhalve van oordeel dat het besluit op een juiste medische grondslag berust.
Met betrekking tot de arbeidskundige component overweegt de Raad dat gedaagde onderzoek heeft verricht naar het eigen werk van appellante en voldoende gemotiveerd heeft dat de belasting van het eigen werk de belastbaarheid van appellante niet te boven gaat zodat er geen recht op een uitkering krachtens de WAO bestaat. Voorts zijn er voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen geselecteerd die passend en geschikt zijn voor appellante en die het standpunt dat de mate van arbeidsongeschikt-heid ingevolge de WAJONG minder dan 25% bedraagt, rechtvaardigen.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Aangezien er geen termen aanwezig zijn voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, beslist de Raad als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos in tegenwoordigheid van
mr. A.C.W. van Huussen en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2005.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C.W. van Huussen.