ECLI:NL:CRVB:2005:AU0710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3162 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerking van provisie in dagloon bij arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de vraag of de provisie die appellant als handelsvertegenwoordiger na afloop van het refertejaar heeft ontvangen, moet worden verwerkt in het dagloon van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 4 mei 2004 heeft geoordeeld dat de provisie niet in het dagloon moet worden opgenomen. De rechtbank volgde het standpunt van de gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat de opgave van de voormalige werkgever van appellant als de meest betrouwbare moet worden beschouwd. Appellant heeft de juistheid van deze opgave betwist, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de opgave onjuist was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgave van de werkgever alle in de referteperiode afgesloten polissen vermeldt en dat de beloning voor de werkzaamheden die in die periode zijn verricht, reeds in de opgave is verwerkt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant niet verstoken was van de informatie die bij zijn voormalige werkgever berustte en dat de rechtbank de door appellant aangevoerde gronden terecht heeft verworpen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de opgave van de werkgever en de noodzaak voor appellant om zijn stellingen te onderbouwen met bewijs. De beslissing van de Raad is openbaar uitgesproken op 21 juli 2005.

Uitspraak

04/3162 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. D.G. Lysen-Berkenbosch, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Roermond op 4 mei 2004 onder kenmerk 03/1342 tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 9 juni 2005, waar appellant niet is verschenen, en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door M.J.H. Steeghs, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van en verwijst naar de tussen partijen niet bestreden feiten zoals deze in de aangevallen uitspraak zijn vastgesteld.
Het geschil beperkt zich tot de vraag of de door appellant als handelsvertegenwoordiger na afloop van het zogenaamde refertejaar ontvangen provisie ad € 2.298,78 in het dagloon van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering moet worden verwerkt. Deze vraag heeft de rechtbank ontkennend beantwoord. Zij heeft het standpunt van gedaagde gevolgd dat moet worden uitgegaan van de andersluidende opgave van 4 juli 2003 van de voormalige werkgeefster van appellant. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen, waarbij appellant als eiser en gedaagde als verweerder is aangeduid:
" Aangezien eiser de juistheid van de opgave van (..) 4 juli 2003 bestrijdt ligt het op zijn weg om aan te tonen dat deze opgave onjuist zou zijn. Nu eiser slechts drie bedragen heeft genoemd zonder enige onderbouwing hiervan, bijvoorbeeld door aan te geven welke polissen hij dan heeft afgesloten waarvoor hij die drie provisiebedragen heeft ontvangen, moet worden geoordeeld dat verweerder mocht uitgaan van de opgave van de werkgever. Eisers grief dat verweerder had moeten onderzoeken of de lijst van de werkgever correct is, kan geen doel treffen omdat verweerder reeds een toereikend onderzoek heeft verricht door de werkgever te verzoeken een gedetailleerde lijst van alle werkzaamheden die in de referteperiode door eiser zijn verricht en waar hij provisie voor heeft ontvangen. Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de opgave van de werkgever, in vergelijking met de opgave van eiser en van de accountant van de werkgever, als de meest betrouwbare mag worden beschouwd omdat deze alle in de referteperiode afgesloten polissen vermeldt. Nu niet (meer) in geschil is dat het moment waarop de arbeid is verricht bepalend is, en niet het moment van uitbetaling van de provisie, kan eisers grief met betrekking tot drie bedragen die later zijn uitbetaald over werk dat in de referteperiode is gedaan geen doel treffen, omdat het ervoor moet worden gehouden dat alle werkzaamheden - en de beloning daarvoor - die in de referteperiode verricht zijn, reeds in de opgave van de werkgever zijn verwerkt.".
De Raad is van oordeel dat de rechtbank hiermee de door appellant aangevoerde, in hoger beroep goeddeels herhaalde, gronden terecht en op juiste wijze heeft verworpen. Anders dan appellant heeft betoogd, is hij, gelet op artikel 7:688, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 7:433 van het Burgerlijk Wetboek niet verstoken van de bij zijn voormalige werkgeefster berustende informatie aangaande zijn provisie.
Het betoog dat de door appellant in juli, augustus en oktober 2002 ontvangen provisie slechts betrekking kán hebben op door hem in het refertejaar verrichte werkzaamheden, aangezien hij na het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid geen werkzaamheden meer heeft verricht is reeds daarom niet sluitend, nu niet ondenkbaar is dat deze betalingen verband houden met werkzaamheden die appellant vóór het refertejaar heeft verricht. Bovendien heeft gedaagde, zonder dat appellant zich daartegen heeft verzet, toepassing gegeven aan artikel 6, zesde lid, Dagloonregelen Wet op de Arbeidsongeschiktheids-verzekering en een (iets) verschoven referteperiode vastgesteld als gevolg waarvan een tijdvak van 21 dagen (van 1 april 2002 tot 21 april 2002) direct voorafgaande aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid van appellant (waarin hij wel werkzaamheden heeft verricht) buiten de referteperiode is komen te vallen. Ook daarin zou een verklaring kunnen zijn gelegen dat nadien betaalde provisie buiten de opgave van 4 juli 2003 is gebleven.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2005.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.
JK/1475