ECLI:NL:CRVB:2005:AU0720

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3423 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onvolkomenheden in loonadministratie en de vraag naar opzet of grove schuld

In deze zaak heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 mei 2004. De rechtbank had geoordeeld dat de bevindingen van een boekenonderzoek door de belastingdienst onvoldoende bewijs boden voor de aanname van opzet of grove schuld bij gedaagde, die een uitzendbureau exploiteert. Het boekenonderzoek, uitgevoerd in april 2002, onthulde verschillende onvolkomenheden in de loonadministratie van gedaagde, waaronder het niet opnemen van betaald loon in de verzamelloonstaat en het verkeerd berekenen van afdrachtverminderingen.

De Raad heeft de zaak op 23 juni 2005 behandeld, waarbij appellant zich liet vertegenwoordigen door mr. N.M.D. van Beek. Gedaagde was niet aanwezig. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de bevindingen van de belastingdienst niet voldoende waren om opzet of grove schuld aan te nemen. De Raad concludeerde dat de ernstige tekortkomingen in de administratie van gedaagde, zoals het niet indienen van loonbelastingkaarten en het gebruik van meerdere versies van loonstroken, duiden op grove schuld. De Raad oordeelde dat gedaagde haar verplichtingen niet kon nakomen door de gebrekkige administratie.

Het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen slaagde, en de aangevallen uitspraak werd vernietigd. De Raad verklaarde het inleidend beroep ongegrond, zonder aanleiding tot kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 juli 2005.

Uitspraak

04/3423 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde] gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Arnhem op 28 mei 2004 onder kenmerk 03/1757 tussen partijen gewezen uitspraak.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 23 juni 2005, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. N.M.D. van Beek, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Gedaagde exploiteert een uitzendbureau. In april 2002 heeft de belastingdienst een boekenonderzoek bij gedaagde ingesteld. Daaruit bleken een aantal onvolkomenheden in haar (loon-)administratie. Blijkens het verslag van het boekenonderzoek van 11 november 2002 is in 2000 een bedrag van fl. 17.922,- aan betaald loon niet in de verzamelloonstaat (maar wel in het grootboek) opgenomen, het aan werknemer Driessen over de periode maart tot en met juli 2000 betaalde loon niet op de loonstaat vermeld, in een groot aantal gevallen inhoudingen gedaan volgens een verkeerde (maand-)tabel, de waarde van het door gedaagde aan een drietal werknemers om niet ter beschikking gestelde woongenot niet als loon verantwoord, tal van vergoedingen en toeslagen ten onrechte als onkostenvergoedingen in de administratie opgenomen en de afdracht-vermindering voor lage lonen voor een flink aantal werknemers over diverse jaren verkeerd berekend.
Bij brief van 21 januari 2003 heeft appellant aan gedaagde zijn voornemen bekend gemaakt om over 2000 een correctienota op te leggen en tevens is appellante een boete ad 25% in het vooruitzicht gesteld. Gedaagde heeft hier niet op gereageerd en tegen de opgelegde correctienota is hij niet opgekomen.
Gedaagde heeft (wel) bezwaar gemaakt tegen de in de nota van 19 maart 2003 vervatte boete ad 25% over 2000 met als argument dat voor het bewijs van de door appellant aangenomen opzet c.q. grove schuld niet kan worden volstaan met de verwijzing naar het rapport van de belastingdienst van 11 november 2002. Het daartegen gerichte bezwaar is bij besluit van 8 juli 2003 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het inleidend beroep slaagt. Zij heeft daartoe overwogen dat de bevindingen in het rapport van 11 november 2002 geen informatie geven over de aard en de ernst van de gepleegde overtredingen, omdat daaruit niet blijkt wat de achtergrond van de onjuiste loonopgave is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het bestreden besluit er ten onrechte vanuit dat gedaagde meende dat haar werknemer Driessen niet in haar dienst werkzaam was, terwijl uit het rapport van de belastingdienst (alleen) naar voren komt dat de loonbetalingen over enkele maanden niet in de loonstaat waren verwerkt.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het rapport van de belastingdienst ten aanzien van de niet in de loonstaat opgenomen betalingen aan Driessen zo kan worden uitgelegd dat (slechts) een deel van de loonbetalingen daarin niet is verwerkt en dat strookt niet met de aanname door appellant dat gedaagde (steeds) ervan is uitgegaan dat Driessen niet verzekerd was.
Niettemin kan de aangevallen uitspraak geen stand houden. Daartoe overweegt de Raad het volgende.
Op de in 2001 plaatsgevonden onjuiste loonopgave over 2000 is het Boetebesluit werkgevers Coördinatiewet Sociale Verzekering (het Boetebesluit) van toepassing. Een vergrijp wordt in artikel 1, aanhef, en onder c van het Boetebesluit gedefinieerd als het opzettelijk of aan grove schuld te wijten niet, niet juist of niet volledig voldoen door een werkgever aan een voor hem op grond van artikel 10, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering geldende verplichting.
Grove schuld is in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid, dus een ernstige nalatigheid of slordigheid.
Op gedaagde rust de verplichting juiste loonopgaven en afdrachten te doen. Zonder sluitende administratie is niet goed denkbaar dat deze verplichting kan worden nagekomen. Uit het rapport van 11 november 2002 kan naar het oordeel van de Raad worden afgeleid dat de administratie van gedaagde zodanige ernstige tekortkomingen vertoonde dat daarvan het voorzienbare gevolg was dat gedaagde aan deze verplichtingen niet zou kunnen voldoen. Het gaat daarbij om ernstige nalatigheden of slordigheden. Dat klemt te meer gelet op de aard van het door gedaagde gevoerde bedrijf. Dat haar van deze tekortkomingen in de administratie geen verwijt kan worden gemaakt, is niet gesteld of anderszins gebleken. De Raad wijst er nog op dat de geautomatiseerde administratie zelf door gedaagde werd gevoerd, dat door haar van sommige werknemers geen loon-belastingkaarten werden ingezonden en bovendien meerdere versies van dezelfde loonstroken in omloop waren. Gevoegd bij alle andere onvolkomenheden staat voor de Raad vast dat gedaagde haar (loon-)administratie zodanig heeft ingericht dat zij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij verwijtbaar in verzuim zou komen doordat de op een dergelijke administratie gebaseerde afdrachten en loopopgaven met de welhaast aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in betekenende mate ontoereikend of onjuist zouden zijn.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal het inleidend beroep ongegrond verklaren.
De Raad ziet geen aanleiding tot een kostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. drs. C.M. van Wechem als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2005.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M. Renden.
JK/2275